donderdag 27 februari 2014

Venezuela: Volksopstand of ordinaire Coup d'État?

In januari 2014 barstten er in de Venezolaanse hoofdstad Caracas protesten uit tegen de democratisch verkozen regering van Nicolás Maduro – de opvolger van de op 5 maart 2013 overleden Hugo Chávez - onder leiding van de oppositieleiders Leopoldo López Mendoza en Maria Corina Machado. De beelden van rellen en straatgevechten roepen beelden op van een "Venezolaanse lente". Maar is dit wel zo? Het antwoord op deze vraag is zowel simpel als kort; nee! Net als de coup d’étât tegen Chavez en diens regime in 2002, wordt de opstand achter de schermen geleid door de oligarchische elites en gefinancierd met behulp van Amerikaans geld.


De economie in Venezuela ondergaat een sterke recessie door een massieve speculatie op de buitenlandse valuta markt en het massaal hamsteren van consumentenproducten. Hierdoor zijn inflatie, voedsel tekorten en oplopende prijzen in het land ontstaan die weer tot sociale onrust onder de bevolking leiden. Deze soort economische oorlogsvoering is precies hetzelfde als in 1973, wat toen tot de omverwerping van het regime van Salvador Allende in Chili leidde.

De oppositie in Venezuela, de Mesa de la Unidad Democrática (MUD), ontvangt miljoenen aan financiële hulp uit de Verenigde Staten en onderhoudt contacten met de CIA. Dit is natuurlijk niet verwonderlijk aangezien Venezuela een van de grootste oliereserves ter wereld bezit en geografisch gezien ook nog eens vlakbij de Verenigde Staten ligt. Sinds de protesten op 12 februari tijdens de nationale jeugddag begonnen, zijn deze sinds kort effectief overgenomen door de MUD. Met opzet voedt de oppositie het geweld en de sociale onvrede in een poging om de democratisch verkozen President Nicolás Maduro te dwingen om af te treden.

De parallellen met de coup d'état van 2002 zijn legio. Er wordt met opzet sociale onrust gecreëerd in de hoop dat de regering gedwongen wordt om op repressie en politiegeweld terug te vallen. Door op deze manier de regering te de-legitimeren, krijgt de oppositie en de oligarchische elite de kans om de macht over te nemen. Hiermee proberen zij via gewelddadige omwegen te realiseren wat zij niet op een vreedzame manier konden bewerkstelligen; Namelijk de val van de Bolivaristische regering met haar radicale experiment van sociale solidariteit, arbeiderszelfbestuur en directe democratie.


Venezuela is het land met de laagste sociale ongelijkheid in Latijns-Amerika en er is sterke vooruitgang geboekt op het vlak van gezondheidszorg, educatie en huisvesting. Sinds 2002 wist het land met veel succes de extreme armoede met maar liefst 70% te reduceren. Toch wordt het land ironisch genoeg aangemerkt als "een schurkenstaat" door de Westerse landen. Venezuela tart immers de Amerikaanse neoliberale hegemonie in de regio.

Het is duidelijk dat het Venezolaanse experiment, natuurlijk verre van perfect, een serieuze bedreiging vormt voor de Amerikaanse overheersing in het gebied. Het is onmiskenbaar dat er sprake is van een imperialistische campagne om Venezuela te verdelen en te destabiliseren om het land zo weer onder de Westerse invloedssfeer te krijgen. Het is een bewuste campagne om de Bolivarische revolutie, waar Hugo Chávez een erfgenaam van was, te demoniseren en te isoleren.

Echter zelfs als de oppositie er in slaagt om Nicolás Maduro omver te werpen en de macht over te nemen, zal de Bolivarische revolutie nog niet ten einde zijn. Het zal altijd als een belangrijke macht aanwezig blijven op de werkvloer en in de favela's waar mensen zich vanuit de basis zullen blijven organiseren. Het Bolivarisme zal de revolutionaire geest in Venezuela en daarbuiten blijven aanwakkeren met haar principes van autonomie, sociale rechtvaardigheid, arbeiderszelfbestuur en directe democratie!



woensdag 26 februari 2014

De Februaristaking 1941: Symbool van het hulpeloze ‘Antifascisme’

Op 25 februari wordt elk jaar herdacht dat er in 1941 in Amsterdam een grote staking plaatsvond. Deze februari-staking geldt sinds jaar en dag als het symbool van anti-fascistisch verzet.

Maar hoe 'anti-fascistisch' was deze staking eigenlijk?

Twee deelnemers aan de stadsoorlog die in de periode januari-februari 1941 in Amsterdam woedde, hadden elk zo hun eigen opvattingen over de oorlog en over de gevaren ervan. Deze twee deelnemers waren achtereenvolgens de Duitse nationaal-socialisten en de Nederlandse communisten.
De eersten (de Duitse nationaal-socialisten) waren er stellig van overtuigd, dat het Reich de Eerste Wereldoorlog niet aan het front, maar integendeel in het achterland had verloren. Dit als gevolg van de massale stakingen van de arbeiders in de oorlogsindustrie en de grootschalige desertie van de matrozen, die eind 1918 plaatsvonden. In geval van een hernieuwde oorlog diende een herhaling hiervan koste wat kost te worden voorkomen. Was er sprake van onvrede onder de proletarische bevolking, dan diende er zoveel mogelijk geluisterd te worden naar haar grieven.
Wilden de arbeiders verbetering van de arbeidsomstandigheden, dan diende hieraan zoveel als maar enigszins mogelijk was gevolg te worden gegeven. Alléén diende te worden voorkomen dat een en ander zou leiden tot eigen communicatievormen van het proletariaat. Degene, die dit nastreefde, diende koste wat kost te worden geïsoleerd en geëlimineerd.
Toen de Amsterdamse werkverschaffingsarbeiders in november 1940 weigerden om langere werkdagen te maken, kregen zij dan ook de steun van de Duitse militaire autoriteiten. Deze laatsten gingen daarop er toe over om de betreffende Nederlandse instanties onder druk te zetten teneinde de verlenging van de arbeidstijd weer ongedaan te maken. Een en ander droeg er wezenlijk toe bij om onder de arbeiders van de werkverschaffing (en met name onder de communisten onder hen) de overtuiging te versterken, dat er – ook onder de verhoudingen van een Duitse militaire bezetting – nog wel degelijk manoeuvreerruimte bestond.

De Nederlandse communisten – de tweede belangrijkste deelnemer aan de januari- februari gebeurtenissen in Amsterdam – hadden eveneens zo hun eigen opvattingen – ook ontleend aan de Eerste Wereldoorlog. 
Zij gingen daarbij uit van de aloude stelling van het Communistisch Manifest, dat “de proletariërs ter wereld géén vaderland hebben”. Een verre echo van deze these weerklinkt dan ook in de pamfletten van de Nederlandse communisten gedurende de jaren 1940-1941.
Voortdurend wordt er gehamerd op het 'imperialistische karakter' van de oorlog en wordt het proletariaat opgeroepen om onder “eigen, zelfstandige leiding” te strijden, “frontaal tegen elke invloed van alle met de fascistische Oranjekliek en het Engelse imperialisme heulende elementen”. De Duitse nationaal-socialisten zijn weliswaar tegenstanders, maar niet meer dan de andere imperialistische oorlogspartijen. Het gaat om de basis waaruit de Duitse militaire bezetting bestreden dient te worden: Op basis van niet-bestaande identiteiten ('vaderland', 'Nederland', 'Huis van Oranje', etc.) of op basis van een 'ander' ('eigen', 'zelfstandig') leven als zelfstandig handelend proletariaat.
Een andere (zwakkere) echo van de these “de proletariërs hebben géén vaderland” is tevens terug te vinden in de houding van de (socialistische) Sovjet-Unie tegenover de nationaal-socialisten. De Sovjet-Unie vertrouwt hen niet meer dan de andere imperialistische oorlogvoerende partijen, maar sluit uit welbegrepen proletarisch eigenbelang een non-agressiepact met Duitsland (augustus 1939). Het socialistische vaderland dient koste wat kost verdedigd te worden! Eigenlijk is de idee, dat 'de proletariërs géén vaderland hebben', dan eigenlijk al tot ideologie geworden. Maar dit terzijde. Hoe het ook zij, in Nederland draagt het bestaan van het niet-aanvalsverdrag (het 'Pact') essentieel tot een versterking van de houding van de communisten bij om in deze imperialistische oorlog afzijdig te blijven.
Nadat de Duitse militaire autoriteiten in november 1940 de arbeiders in de werkverschaffing al hadden gesteund in hun conflict inzake de arbeidstijd, reageerde men in februari 1941 andermaal welwillend op de grieven van de proletarische bevolking. Aanvankelijk zou er een aantal metaalbewerkers, werkzaam op de scheepswerven in Amsterdam-Noord, voor tewerkstelling naar Duitsland worden uitgezonden, maar toen hiertegen protest rees, gelastte de Rijkscommissaris voor het bezette Nederland, Arthur Seys-Inquart, de gedwongen tewerkstelling onmiddellijk af.


In de context van deze situatie hadden de communisten overigens toen reeds het plan opgevat om voor donderdag 20 februari op te roepen tot een algehele staking. Een en ander kon echter géén doorgang vinden vanwege het feit dat de Rijkscommissaris onverwacht snel aan de eisen van de arbeiders tegemoet was gekomen.
De reden dat de communisten aankoersten op een algemene staking was, beknopt gezegd, gelegen in het volgende:
De Communistische Partij was bevreesd, dat de nationaal-socialisten – preciezer gezegd: de Duitse nationaal-socialisten in eendrachtige samenwerking met de Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) – erin zouden slagen om te infiltreren in de proletarische basis van de communistische beweging. Bevreesd ervoor, dat de proletarische elementen aan de basis zouden overlopen naar de nationaal-socialisten, omdat deze zich nu juist zo intensief (en, dient men eraan toe te voegen, met relatief succes) op deze doelgroep hadden gericht middels hun proletarische formaties – met name de Weerafdeling (WA) en het Nederlandse Arbeidsfront – alsmede hun sociaal-economische politiek en hun veiligheidsapparaat, vooral de politieke inlichtingendienst, de SD (Sicherheitsdienst).
Zo waren de nationaal-socialisten in Duitsland er ook in geslaagd om aan de communisten de arbeidersklasse te ontnemen. Thans vreesde de Communistische Partij voor een herhaling hiervan in Nederland en dat wilde men met alle middelen verhinderen. Dit nachtmerrie-scenario – namelijk dat ook in Nederland de arbeiders gefascineerd zouden raken door de (met name economische) successen van de nationaal-socialisten, door hun ontvankelijkheid voor de gerechtvaardigde proletarische verlangens èn door het vooruitzicht mee te kunnen profiteren van de onteigeningen van het joodse kapitaal – was ook in Nederland verre van ondenkbeeldig – dat zag ook de CPN (Communistische Partij Nederland).
Het partijorgaan van de Nederlandse communisten, <<De Waarheid>>, had al bij het begin van de anti-joodse terreur in januari 1941, vooral uitgevoerd door Nederlandse nationaal-socialisten in Amsterdam, erop gewezen dat het doel ervan was om “verdeeldheid onder de werkers te weeg te brengen. Om de schijn te wekken dat door de uitschakeling van de joden voor velen de weg vrij komt voor promotie en nieuwe baantjes en de concurrentie in de handel zou verdwijnen.”
Het communistische partijblad doelde hier vooral op "de Arisering", de onteigening van het joodse kapitaal ten gunste van..., ja, van wie eigenlijk? Uiteindelijk natuurlijk van de partijgangers van het nationaal-socialisme, al waren dat er in Nederland nu ook weer niet zo heel veel, omdat er ondanks de alom gehanteerde propagandaslogan van het 'joodse grootkapitaal' nu eigenlijk ook weer niet zo heel veel viel te onteigenen.
Met proletarische onteigening en het scheppen van nieuwe proletarische productievormen had het geheel echter nog maar bar weinig meer te maken.
De Arisering vormde de reactie van het nationaal-socialisme op het gevaar van de proletarische onteigening en de toe-eigeningen door het proletarische element.
Precies zoals in meer algemene zin het nationaal-socialisme een reactie vormt op de bewegingen en de verlangens van het proletariaat over de gehele wereld.


De grote vrees van de Nederlandse communisten in het begin van het jaar 1941 was dan ook dat de NSB aan het bewind zou komen, met behulp van de Arisering en met krachtige steun van de Duitse militaire autoriteiten. De Duitse nationaal-socialisten zelf vormden in de optiek van de communisten op dat moment in géén enkel opzicht het politieke hoofdgevaar, als buitenstaanders (niet-Nederlanders) werden zij niet in staat geacht binnen te kunnen dringen in de proletarische basis van de Partij. Analoog aan de analyse van de communisten beschouwde ook de SD de communisten evenmin als een directe bedreiging.
Maar de NSB, weliswaar hierbij gesteund door de Duitse autoriteiten, zou – zo oordeelden de communisten – er wel terdege toe in staat zijn om voet aan de grond te krijgen bij de proletarische achterban van de Partij en op deze manier het voortbestaan van de Partij zelf in onmiddellijk gevaar te brengen. Dit scenario diende ten koste van alles te worden doorkruist en wel door middel van een algemene werkstaking op 20 februari, waarbij de communisten ervan uitgingen, dat deze een grote kans op slagen had. Immers, de Duitse autoriteiten hadden zich in het verleden nog nooit frontaal tegenover de arbeiders opgesteld en indien thans nu maar werd vermeden dat de staking zich frontaal tegen de Duitsers zou gaan richten, dan zou het allemaal nog wel eens kunnen gaan lukken.
De staking, die voor 20 februari stond gepland, ging evenwel niet door. Het zou echter slechts twee dagen duren voordat zich een nieuwe aanleiding voor zou doen. Op 22 en 23 februari vonden er in de oude Jodenbuurt twee razzia's plaats, waarbij meer dan 400 joodse mannen werden opgepakt. Dat was tot dan toe in Amsterdam ongekend; weliswaar hadden hier al eerder anti-joodse acties plaatsgevonden, maar nog nooit op een dergelijke schaal en ook niet, zoals thans, uitgevoerd door de Duitse Grüne Polizei.
De verontwaardiging hierover in de stad nam ook bezit van de communisten, maar bij hen speelde er wel degelijk nog iets meer. Als politieke voorhoede diende men erop bedacht te zijn ten allen tijde het hoofd koel te houden. Aan de ene kant was men gedwongen om te reageren gezien de mening van de Communistische Partij omtrent de functie van de anti-joodse maatregelen. De Partij had géén andere keuze, men moest er wel vanuit gaan, dat de razzia's het begin zouden zijn van een poging tot machtsovername door de NSB. Hierbij kon men niet lijdzaam toezien. Aan de andere kant was het niet beperkt tot een noodzaak: De razzia's vormden ook een gunstige gelegenheid voor een al eerder overwogen algemene staking gezien de massale verontwaardiging in de stad. In eerste instantie stond de staking gepland voor maandag 24 februari en zou zijn aanvang nemen bij een aantal gemeentelijke bedrijven. Dit mislukte, er was weinig respons onder de gemeentelijke arbeiders. De volgende dag (25 februari) zou dan, dit keer beter voorbereid, een nieuwe poging werden ondernomen. Thans zou eveneens worden getracht het Gemeentelijk Vervoerbedrijf (GVB) erbij te betrekken. De trams mochten in géén geval uitrijden, zodat in de stad een ieder meteen wist, dat er iets bijzonders aan de hand was. Deze keer gelukte het wel, al had het voor hetzelfde geld ook nu weer mis kunnen gaan.
Er reden namelijk aanvankelijk wel degelijk trams uit, maar die werden door de op straat aanwezige massa's tot stilstand gebracht, met stenen bekogeld, omvergegooid of tot terugkeer naar de remise gedwongen.
Dat laatste, namelijk het tot staan brengen van het aanvankelijk toch rijdende tramverkeer, stond niet in het draaiboek van degenen, die het initiatief tot de staking hadden genomen. Een en ander bleek echter wel doorslaggevend voor het succes ervan. Had het tramverkeer toch ongestoord kunnen plaatsvinden, dan zou het er op die 25ste februari in de straten van de hoofdstad niet veel anders hebben uitgezien dan op andere doordeweekse dagen.
Het lamleggen van het tramverkeer was een overigens al eerder door het proletariaat beproefde methode, en wel tijdens de dagen van de befaamde Jordaan-oproer (1934).

Er waren trouwens in de Februari-staking wel meer elementen terug te vinden, die waren ontleend aan het Jordaan-oproer (opgeworpen barricades, met stenen gooiende mensenmenigtes, met scherp schietende gendarmerie en marechaussee). Er waren zelfs meer overeenkomsten met eerdere oproerige proletarische bewegingen dan bepaalde elementen wenselijk zullen vinden. Voor deze lieden moet en zal de Februari-staking nu eenmaal gereduceerd dienen te blijven tot enkel en alleen een “anti-fascistische solidariteitsactie” ten behoeve van “de vervolgde joden”.
Op de Westerstraat (Jordaan) kwam het die middag van de eerste stakingsdag tot een ware veldslag tussen duizenden demonstranten ener- en de Amsterdamse ordekrachten (met inbegrip van de marechaussee) anderzijds, nadat de gedesoriënteerd geraakte Ordnungspolizei zich al in een eerder stadium uit het  gewoel had teruggetrokken. Urenlang heersten er in de hoofdstad, eerst op de Westerstraat, later ook op de Rozengracht en in de directe omgeving van de Dam, toestanden, die herinneringen opriepen aan het Jordaan-oproer. Er werd door de ordetroepen op ruime schaal gebruik gemaakt van het vuurwapen. Op de Westerstraat werd door de oproerige menigte een begin gemaakt met het opwerpen van barricades en bij de Dam werden auto's omvergegooid.
De Februari-staking was tot aan het einde van die eerste stakingsdag niets anders dan een nieuwe versie van het Jordaan-oproer, in het verloop waarvan het Amsterdamse proletariaat zich tegen iedereen keerde, die trachtte haar het recht op de straat te betwisten. De aanleiding voor het proletariaat om zich het recht op de straat toe te eigenen kon eigenlijk van alles zijn: Verlaging van de werklozensteun, zoals in 1934; verlenging van de arbeidsdag, zoals in 1940; jodenpogroms, zoals in 1941. De proletarische energie kon zich op elk willekeurig moment, om welke bruikbare reden dan ook, tegen om het even wie, bezetter of niet, oorlog of geen oorlog, richten.
Het moment, waarop een en ander tot uitbarsting komt, wanneer er een kritiek punt is bereikt, waarna er nieuwe toe-eigeningen en veroveringen (van de straat) volgen, is totaal onvoorspelbaar. Een jodenpogrom van de kant van de Duitsers zou  bijvoorbeeld totaal onverwacht kunnen leiden tot een harde confrontatie met de 'vaderlandse' politie en het Amsterdamse gemeentebestuur. Er had ook überhaupt  niets gebeurd kunnen zijn, zoals op maandag 24 februari, of zoals bijna ook het geval was geweest op 25 februari, toen in eerste instantie wel degelijk een aantal trams toch uitreed en de staking daardoor alsnog dreigde te mislukken.
Maar goed, het was toch nog op het nippertje gelukt en vanaf ca. 13.00 uur ontwikkelde de stakingsbeweging zich onomkeerbaar en produceerde een groeiende veelvoud aan motieven en impulsen: Hoe langer de staking die eerste dag voortduurde, hoe meer proletarische elementen erin slaagden zich met elkaar te verbinden, des te meer motieven erbij kwamen om door te staken:
* Trams, die nog doorreden
* De chargerende Amsterdamse smeris
* De GVB-bonzen en de bazen die de staking wilden breken
* De kick om de straat te beheersen om niet aan het werk te zijn om stenen te kunnen gooien om barricades op te werpen
* Om de aanvankelijke Duitse verwarring te zien
* Of de angst van de bazen en de bonzen (zoals Asscher en Cohen, die opriepen om weer aan het werk te gaan)
enz. enz.

Aan het einde van deze eerste stakingsdag gingen de Duitse autoriteiten ertoe over om de avondklok in te stellen. Elke vorm van demonstratie zou vanaf nu genadeloos worden neergeslagen en de bevelhebber van de Duitse ordekrachten, de Höhere SS und Polizeiführer Hanns-Albin Rauter, verbood zijn mannen om nog langer waarschuwingsschoten af te vuren. De daaropvolgende dag werd het Amsterdamse proletariaat geconfronteerd met een mate aan gewelddadigheid, die minstens zo ongekend was als de pogroms enige dagen eerder. Er werd door de Duitse ordetroepen (behalve de 'Grünen', ook onderdelen van de Wehrmacht) niet alleen gericht geschoten, maar tevens werd er gemitrailleerd en met handgranaten gegooid.
Nu was wat er op die 25ste februari was gebeurd, dan ook voor Duitse nationaal- socialistische begrippen ronduit schokkend. Sinds het begin van hun onweerstaanbare succes in 1933 hadden zij nooit meer te maken gehad met massa's, die niet onder hun leiding stonden, terwijl de Duitse nationaal-socialisten zich thans geconfronteerd zagen met mensenmassa's, die onder eigen leiding de straat opgingen voor eigen redenen en onder gebruikmaking van eigen communicatievormen.
Niet–nationaal-socialistische (d.w.z. onder zelfstandige leiding staande) massa's op de straat – dat kon vanuit de perceptie van Duitse nationaal-socialisten, getekend door  de bloedige ervaringen van wereldoorlog en daaropvolgende November revolutie (1918/1919), maar één ding betekenen: Het begin van de contra-revolutie. En dat was ook altijd hun grote nachtmerrie geweest: Een binnenlandse vijand in de rug, terwijl  er tegelijkertijd een oorlog met vijanden van buitenaf aan de gang was. Kortom: Een herhaling van de dolkstoot van 1918.
Voor de Duitse nationaal-socialisten vormde hetgeen er op die 25ste februari had plaatsgevonden, niet iets wat men nog door middel van het eigen instrumentarium had kunnen kanaliseren en/of integreren. Hier was voor het geheel aan eigen nationaal-socialistische organisatie géén enkel referentiepunt meer aanwezig, zoals nog wel het geval was geweest m.b.t. de acties in de werkverschaffing in november 1940.
Daarvoor waren de proletarische bewegingen op dat moment al eenvoudigweg te autonoom geworden. Het enige wat de Duitse nationaal-socialisten thans nog bleef, was het de kop indrukken zonder enige vorm van compromis en met ongekende hardheid van het minste of geringste teken van oproer.
Voor de communisten gold eveneens dat zij er op hun manier niet in waren geslaagd om aansluiting te krijgen bij de autonome beweging van het Amsterdamse proletariaat op die 25ste februari, waarvan de activiteit die dag zoveel verschillende vormen had aangenomen. De communisten hadden aangekoerst op een algehele staking in de bedrijven, NIET op een tweede Jordaan-oproer! In de bedrijven – zo was de stellige overtuiging van de Communistische Partij – stond men het sterkst: Dat was de wereld, waarmee de communisten van oudsher vertrouwd waren.
Dit in absolute tegenstelling tot de straten van de grote stad: Das was nu zeer zeker NIET de wereld van de communisten! Das was vreemd, onbekend, ja, zelfs vijandig terrein. Daar kon van alles uit de hand lopen, konden er de meest onverwachte dingen gebeuren, daar kon de Communistische Partij de beweging niet controleren. De straten van de grote stad – dat was het onbetwistbare terrein van het kleinburgerdom (en haar uiterste radicale variant – het fascisme), van het Lumpenproletariat; dat was onmiskenbaar de wereld van de provocateurs, optredend in de gedaante van ultra- radicale elementen ofwel vanuit de eigen gelederen ofwel (en dit laatste zeer zeker!) vanuit de gelederen van de NSB en/of WA. Zou het dan vervolgens op straat uit de hand lopen (en die kans was levensgroot!), was het gevaar zeer reëel aanwezig dat  een en ander op een bloedige confrontatie met de Duitse autoriteiten uit zou draaien. En dat was nu juist hetgeen de communisten met alle middelen wilden vermijden.
Nogmaals voor alle duidelijkheid: Natuurlijk zagen de communisten de Duitse bezettingsmacht als tegenstander, maar het plan was om deze door middel van een goed georganiseerde en gedisciplineerd verlopende stakingsbeweging in de bedrijven onder druk te zetten, zodanig dat de Duitse bezettingsmacht niet langer meer steun zou verlenen aan een eventuele poging tot machtsovername van de kant van de NSB. De communisten gingen er stellig vanuit in hun opzet te zullen slagen, temeer daar de Duitse autoriteiten tot dan toe immers steeds uiterst welwillend hadden gereageerd op onvrede onder de arbeiders.
De staking nam echter een andere wending dan de communisten hadden verwacht (en gewenst) en daarmee was ook de kans verkeken, dat de Duitse autoriteiten andermaal welwillend zouden reageren op de eisen van de arbeiders. En zo kregen de communisten dus deze confrontatie die men (en terecht) NIET had gewild.
Wat de communisten NA de staking ook te berde brachten, namelijk dat deze geenszins tegen de Duitse Wehrmacht als zodanig was gericht, dat de leden van de Wehrmacht ook slechts “proletariërs in uniform” waren en dat enkel en alleen de Ordnungspolizei (de 'Grünen') en de NSB schuld droegen aan de gebeurtenissen, de Duitse autoriteiten wezen dit alles van de hand. Een hoge officier van de SD drukte zich als volgt uit:
“In Amsterdam wordt de spitsvondige redenering verkondigd, dat men èn tegen het nationaal-socialisme gekant kan zijn èn tegelijkertijd loyaal met ons – de Duitse bezettingsmacht – kan blijven samenwerken.”
Dit onderscheid tussen 'Duits' en 'nationaal-socialistisch', oftewel de gedachte dat ook het nationaal-socialisme, weliswaar op zijn eigen manier, eveneens géén vaderland heeft, dat was natuurlijk zeer zeker voor de Duitse bezettingsmacht duidelijk iets te veel gevraagd. Als er één macht was, die zoiets niet kon begrijpen, dan was zij het wel. Deze nationalisten bij uitstek meenden frontaal te zijn aangevallen en voelden zich genoodzaakt vanaf nu met onvoorstelbare hardheid terug te slaan. Vanaf dat moment vormden de communisten voor hen een levensgevaarlijke bedreiging, die ook fysiek diende te worden geëlimineerd.
Wat aan het einde van de Eerste Wereldoorlog plaatsvond, is aan het einde van de Tweede Wereldoorlog uitgebleven. Het einde van de oorlog is destijds niet het begin geweest van een nieuwe cyclus van proletarische omwentelingen en revolutionaire woelingen. Waarom de revolutie toendertijd is uitgebleven, is op deze plaats niet van belang. Het is géén tekortkoming, want er komt altijd wel weer een nieuw geschikt moment, waarop het proletariaat besluit in beweging te komen. Maar kennelijk was in 1945 nog niet het juiste ogenblik aangebroken.
Nadat de oorlog thans voorbij was, en vanuit het perspectief van het proletariaat iets nieuws niet tot stand was gekomen, ging het er nu om om de oorlogsbuit te verdelen, want (zoals Von Clausewitz eens terecht opmerkte) “de oorlog lijkt nog het meest op handel”.
Om echter recht te hebben op een deel van de buit, diende men aan te tonen dat men een aandeel had gehad in de overwinning op Duitsland. Men diende het bewijs te leveren, dat men, altijd al, ook in destijds moeilijke tijden, tot de latere overwinnaars had behoord. En dat deed nu ook de CPN. Wijselijk liet men thans de laatste restanten van neutraliteit gelet op het imperialistische karakter van de oorlog en van het vasthouden aan de noodzaak van de eigen zelfstandige leiding van het internationale, strijdende proletariaat in deze varen.
Definitief onhoorbaar was thans het geluid geworden, dat alle oorlogsvoerende machtsblokken van hetzelfde imperialistische karakter waren en gezamenlijk hun klassenoorlog voerden tegen de wereld van het internationale proletariaat. Plotseling bleken nu ook de communisten ineens een 'vaderland' te hebben (en daarbij ging het NIET om de Sovjet-Unie als vaderland van de internationale arbeidersklasse!). En de februari-staking?
Die bewees nu juist, dat de communisten altijd al 'aan de goede kant' hadden gestaan.
Dat zij voor de joden in de bres waren gesprongen door zich frontaal op te stellen tegenover de meedogenloze Duitse bezetter, van tevoren wetende hoeveel offers dat alles met zich mee zou brengen.
Zodoende zijn de communisten erin geslaagd om van de Februari-staking hun trofee te maken: Van het resultaat – het onverwacht meedogenloze Duitse optreden – maakte men het uitgangspunt – namelijk dat men zich vanaf het allereerste begin van de staking willens en wetens had willen keren tegen deze gewelddadige vijand.
Maar op 20 en 25 februari echter, hadden de communisten hun vijand, die zij destijds (en terecht!) NIET hadden willen aanvallen, met heel andere ogen gezien. Zij hadden op dat moment niet verwacht, dat de Duitse ordetroepen op 26 februari zo veel slachtoffers zouden maken en de Partij zouden elimineren.
En wat de 'solidariteit met de joden' betreft: Ook dat is slechts een woord met een beperkte lading, indien we in aanmerking nemen, dat de razzia's ook als aanleiding konden worden gebruikt (en terecht) om ook onder oorlogsomstandigheden toch zelfstandig te blijven leven.


De herdenking van de februari-staking is ondertussen verworden tot een hopeloos symbool van het 'hulpeloze anti-fascisme' met zijn frasen van 'solidariteit', 'verzet', 'menselijkheid' en 'mensenrechten'. Intussen zijn dat nu juist de oorlogsleuzen geworden, waarmee het nieuwe imperialistische 'anti-fascisme', dat onder dekking van de Tweede Wereldoorlog zijn 'Nieuwe Wereldorde' heeft geformeerd, ten oorlog trekt – gisteren in Korea en Indochina, vandaag de dag in Irak, in Afghanistan, in Somalië, in Libië – en wellicht morgen in Syrië!

Bron: J. Scheren/F. Roest
Oorlog in de stad. Amsterdam 1939-1941 Van Gennep. Amsterdam 1998
Zie verder:
 – B. Sijes 
De Februaristaking HJW Becht. Amsterdam 1961 (2e druk)
– W.F.S. Pelt
Vrede door revolutie - De CPN tijdens het Molotov-Ribbentrop Pact 1939-1941
SDU Den Haag 1990




dinsdag 25 februari 2014

Oekraïne: Het is nog niet voorbij!

Het regime van Viktor Yanukovych is gevallen en de voormalige dictator is op de vlucht geslagen. Westerse landen hebben de oppositie al te kennen gegeven dat ze de nieuw te vormen regering van Oekraïne financieel willen steunen. De Russische Premier Medvedev daarentegen ziet geen legitieme gesprekspartner in de nieuwe Oekraïense interim-regering, die aan de leidraad van Brussel en van de NAVO ligt. De toekomst van het land is onzeker nu de imperialistische machten al begonnen zijn om de buit te verdelen ten koste van het Oekraïense volk.



Oekraïne is op zowel politiek als historisch vlak een sterk verdeeld land dat op de breuklijn ligt tussen twee imperialistische machten. Waar het overwegend Grieks-Katholieke westen van Oekraïne traditioneel Duitsgezind is, verbind het overwegend orthodoxe etnisch-Russische oosten zich met het Patriarchaat in Moskou.

Na de val van de Sovjet Unie hebben de oligarchen in het land zichzelf gigantisch verrijkt door grootschalige privatiseringen door te voeren evenals door het overnemen van de grondstoffen die het land rijk is. De industrie in het oosten van het land en die in de Krim zijn sterk afhankelijk van de Russische markten. Het was hier waar Yanukovych met zijn "Partij van de Regio's" de meeste steun vond.

Het agrarische westen van de Oekraïne is echter het bolwerk van de oppositie. Hier hebben de UDAR- het troetelkind van de CDU-, de Vaderlandpartij van Julia Timoshenko en de neofascistische Svoboda partij de macht.


Sinds de jaren '90 van de vorige eeuw is deze breuklijn tussen oost en west in Oekraïne een geopolitiek schaakbord, waarin het Westen probeert om de Russische invloed terug te drijven door het land onder controle van de NAVO te krijgen. NAVO secretaris Anders Fogh Rasmussen bevestigde dit nog eens toen hij recent erkende dat "een verdrag met de Oekraïne een gigantische opsteker voor de Euro-Atlantische veiligheid zou zijn."

Hoewel "de nationalisten" van Svoboda pretenderen zich tegen "de Moskou-Joodse Maffia" te keren, hebben zij er nu schijnbaar geen enkel probleem mee om met de Amerikaans-Zionistische senator John McCain te onderhandelen over de uitverkoop van Oekraïne aan Westerse belanghebbenden. Burgerlijke Westerse politici zoals Guy Verhofstadt, Olli Rehn en Van Baalen hebben hun warme steun toegezegd aan de oppositie partijen bij de formatie van een nieuwe regering.

Ondertussen zegt het Internationaal Monetair Fonds (IMF) vele miljarden aan leningen toe aan de nieuwe Oekraïense regering onder de voorwaarden van een verplicht bezuinigingsbeleid en de privatisering van de economie conform het neoliberale vrije markt model. Het mag dan ook duidelijk zijn dat noch het regime van Yanukovych, noch de interim-regering van de oppositie een geloofwaardig alternatief bieden voor het Oekraïense volk. Zij vormen immers geen enkele dreiging voor de oligarchen die het land in hun ijzeren greep houden.


In de post-Sovjet tijd is Oekraïne ten prooi gevallen aan de neoliberale shocktherapie met haar massale privatiseringen. De lening die het land in 2004 verkreeg van het IMF verdween direct in de zakken van corrupte politici, de verplichte hervormingen werden doorgevoerd ten koste van het Oekraïense volk. In vijf jaar tijd werd het nationale inkomen van Oekraïne gehalveerd. De woede als gevolg van de corruptie, sociale ongelijkheid, armoede en economische recessie die sinds die tijd het land teisteren hebben tot de sociale onrust in het land geleid.

Echter met het vooruitzicht dat de Russische Federatie en de westerse machten Oekraïne laten ontploffen om het onderling op te delen is de Oekraïense bevolking niet geholpen. De "hulp" die door het Westen geboden wordt, bevoordeeld de buitenlandse investeerders en bedrijven veel meer dan het Oekraïense zakenleven. De echte verliezers zijn dan ook de Oekraïense werkende massa's. Het openen van de Oekraïense markt voor Westerse bedrijven en investeringen zal, voornamelijk in het industriële oosten, lijden tot massaal banenverlies en fabriekssluitingen door oneerlijke concurrentie met de Duitse economie.

Bovendien zal het beleid dat door het IMF wordt opgelegd bestaan uit privatiseringen, sociale afbraak en harde bezuinigingen. Kortom het volk van Oekraïne zal enkel nog verder het ravijn van de armoede en corruptie ingetrokken worden. Het moge derhalve duidelijk zijn dat de toekomst van het Oekraïense volk onder het kapitalisme er niet rooskleurig uitziet. Maar de strijd is nog niet voorbij!



      
Hieronder een boodschap van de kameraden van Volksvrijheid over de huidige situatie in Oekraïne:


Volk! Het is nog niet voorbij!

Het lijkt erop dat het dictatoriale regime in Oekraïne omver geworpen is. De confrontaties gaan door in bepaalde regio's, maar er is geen kans voor Yanukovych om naar Bankova straat of zijn paleis in Mezhyhirya terug te keren. Sommige mensen haasten zich om dit te vieren.

Er zijn veel verschillende meningen over de oorsprong van Maidan: politieke technologie van het Westen, provocatie vanuit de Russische regering, mensen die proberen de kosten van de Oekraïense Hryvnia (UAH)* omlaag te brengen, het idee om WO III te starten, een fascistische machtsovername... Zij zijn slechts bang voor het idee dat het volk van Oekraïne in haar eigen lot ingegrepen heeft en met alle voorspellingen gebroken heeft.

Er is een gevolg van de laatste gebeurtenissen die alle winst voor elke autoriteiten uitwissen. Het volk heeft haar macht gezien. Het volk heeft de smaak van lood, het beeld van haar eigen bloed, de geur van traangas en brand op de barricades in haar geheugen gegrift. Er zijn met succes gewelddadige methoden gebruikt door de demonstranten en deze zijn efficiënt gebleken. Het waren niet de onderhandelingen van de oppositieleiders, niet de smeekbedes uit de EU, niet Ruslana's liederen die Yanukovych omver geworpen hebben. Het is voor elkaar gekregen met behulp van knuppels, stenen en molotovs door hen met een heldhaftig hart.

Het is echter nog niet voorbij. Ten eerste zijn oppositieleiders al begonnen met het toe-eigenen van de machtsposities en de afgevaardigden van de Partij van de Regio's veranderen zoals gewoonlijk gewoon hun vlag. Het volk eist onmiddellijke verkiezingen, niet enkel voor de Presidentiële zetel, maar ook voor de Hoge raad van de Oekraïne (het Oekraïense parlement). Wij vinden dit niet genoeg. We moeten de macht van het centrum naar de regio's overbrengen, naar de raden van de burgers, met een verplichte introductie van een imperatief mandaat en de heropleving van de traditie van Veche democratie (Slavische naam voor volksbijeenkomsten) als de belangrijkste expressie van de volkswil.

Ten tweede, tientallen helden zijn gevallen voor dit en honderden zijn zwaar gewond geraakt. De autoriteiten hebben vuurwapens tegen demonstranten gebruikt. De wreedste sadisten zijn ingezet tegen een ongewapend volk. Wij staan voor de vrije stroom van verdedigingswapens.

Ten derde, na de ontsnapping van Yanukovych zijn de maatregelen geopenbaard waarmee de rijkdom van het volk is geplunderd. Wij zijn ervan overtuigd dat rivieren en meren, velden, bossen en mineralen tot niemand anders dan de werkende bevolking behoren. De industrie (fabrieken, werkplaatsen, boerderijen) moeten beheerd worden door arbeiderscollectieven.

Dit is een klein deel van onze principes. Een ding is duidelijk voor ons: zolang Oekraïne wordt geregeerd door bullebakken terwijl de arbeiders in armoede leven - dan is onze taak nog niet voorbij. Dit is slechts het begin.


Dood aan de autoriteiten!


*Oekraïense Hryvnia (UAH): Oekraïense munteenheid.

zaterdag 22 februari 2014

Communiqué van Volksvrijheid over de situatie in de Oekraïne

Hieronder een communiqué van de Oekraïense kameraden van “Volksvrijheid” over de recente gebeurtenissen in het land.

OEKRAÏNE IN VLAMMEN 

Beste broeders over de gehele wereld. De situatie hier dwingt mij dit communiqué te schrijven.

Vandaag de dag probeert Yanukovych (de President van de Oekraïne) de volgende bloederige dictator te worden. Vele mensen zijn vermoord, honderden vermist en honderden gearresteerd. De politiemacht en ingehuurde gewapende huurlingen vermoorden Oekraïense vrijheidsstrijders en zelfs onschuldige voorbijgangers in de straten zonder bang te hoeven zijn dat zij daarvoor gestraft zullen worden. Journalisten en medici worden ook aangevallen zonder rekening te houden met het feit of zij oud, een jonge man of een vrouw zijn. Deze atmosfeer van terreur heeft zich door geheel de Oekraïne verspreid.

De heersende partijen, de Partij van Regio’s en de ‘Communistische’ Partij van Oekraïne (CPU), hebben sinds 16 januari verschillende nieuwe wetten geïntroduceerd in de Oekraïne.

1. Beperkingen op de vrijheid van verzamelen en samenkomst (een verbod op ieder vreedzaam protest);

2. Censuur (verbod op alle anti-regeringspropaganda);

3. Een verbod op anti-corruptie onderzoeken (het verzamelen van informatie over rechters, politieagenten, etc.);

4. Wetten tegen extremisme, waarmee de autoriteiten alles wat zij niet mogen als een extremistische dreiging kunnen aanmerken.

Dit is het nieuwe fascistische regime van de Oekraïne. Sinds vandaag begint Yanukovych met het inzetten van het leger tegen zijn volk. Waterkanonnen, speciale granaten van verschillende types, vuurwapens en APC’s worden al een maand in de straten gebruikt door de politiemachten. Het volk bezet en verbrand overheidsgebouwen in de Oekraïne.

Het volk zou kunnen tolereren dat Yanukovych de onafhankelijkheid van de Oekraïne aan Rusland verkoopt. Het volk zou kunnen tolereren dat Yanukovych zijn eigen Versailles in Kiev bouwt. Het volk zou Yanukovych zijn ‘kameraden’ die geheel de Oekraïense economie plunderen kunnen tolereren. Maar nu hebben we niets te verliezen! Als Yanukovych wint, zelfs als we het overleven, zullen we als ‘extremisten’ naar de gevangenis gaan. En het volk leeft in een dictatoriaal domein dat ‘Oekraïne’ heet.

Volksvrijheid vecht niet enkel voor de vernietiging van Yanukovych zijn nieuwe orde, maar voor de reconstructie van de samenleving volgens de principes van directe democratie, totale bewapening en gemeenschappelijk bezit.

Wij steunen de liberale oppositiepartijen niet (Tymoshenko’s “Batkivshchyna”, Klichko’s “UDAR”, zogenaamde ‘nationalistische’ “Svoboda”). Zij zouden zetels in de regering met de dood van vrijheidsstrijders kopen als deze door iemand verkocht werden. Aanvankelijk distantieerden zij zich van de zogenaamde “radicalen en provocateurs”, maar toen het duidelijk werd dat de vreedzame protesten geen succes waren, steunden de meeste mensen hen niet meer. Vandaag de dag vertrouwt het volk geen van de zogenaamde “oppositie leiders”. Zij organiseren zichzelf, zonder door enige politieke groep gecontroleerd te worden, noch liberaal, noch extreem rechts.

Yanukovych heeft nu angst voor het volk en vraagt om een wapenstilstand. Dus het volk heeft een kans. Bid tot welke goden dan ook terwijl onze broeders in de Oekraïne stand houden.


We moeten een aantal nieuwe Oekraiense helden noemen:

Pavlo Mazurenko (dood geslagen)
Yuriy Verbytskiy (seismoloog, PhD van Lviv, dood gemarteld)
Sergiy Nigoyan (Armeen, van de Dnipropetrovsk regio, dood geschoten)
Mikhail Zhyznewski (Wit Rus, UNA-UNSO lid)
Roman Senyk (tankstation medewerker uit de Lviv regio, dood geschoten)
Bohdan Kalynyak (zakenman uit de Ivano-Frankivsk regio, longontsteking)
Sergiy Synenko (levend verbrand in zijn auto)
Sergiy Didych (uit de Ivano-Frankivsk regio, “Svoboda” lid)
Volodymyr Kishchuk (uit de Zaporizhzhya regio)
Sergiy Shapoval (uit Kiev)
Igor Serdyuk (uit de Poltava region, dood geschoten)
Zurab Khurtsia (Georgier, hartaanval)
Antonina Dvoryanets (vrouw, Tsjernobyl held)
Vyacheslav Veremiy (journalist, dood geschoten)
Valeriy Brezdenyuk (zakenman en ambachtsman uit de Vinnytsia regio, “UDAR” lid, dood geschoten)
Andriy Korchak (uit de Lviv region, dood geslagen)
Volodymyr Naumov (Donetsk regio)
Olexandr Kapinos (Uit de Ternopil regio, “Svoboda” lid, overleden aan verwondingen door een granaat)
Olexandr Plekhanov
Volodymyr Kulchytskiy (Kiev)

Deze mensen zijn enkel de overleden mensen die bij naam bekend zijn. Sommige lichamen zijn nog niet geïdentificeerd. Veel mensen hebben schotwonden, zijn ogen verloren en lichaamsdelen. Maar de strijd zal nooit stoppen!

Bejubeld zijn de de Helden! Dood aan de autoriteiten!





woensdag 19 februari 2014

Met Hamer en Zwaard naar de Arbeiders- en Soldatenrevolutie!

Bij het gebruik van de symboliek van hamer en zwaard door het ACN denken vele kameraden in de Beweging, en er buiten, dat e.e.a. inherent is aan de politieke lijn van de gebroeders Strasser tijdens de Kampfzeit. Al deze kameraden ontgaat de ware politieke oorsprong en de reden waarom het ACN het gebruikt. Dit symbool heeft zijn wortels in de A + S-Rätebewegung in het Duitsland van 1918/1920 en is daarom van groot belang voor het ACN. Het symboliseert de symbiose (= versmelting) van arbeiders en soldaten (proletariërs in uniform): Van proletariaat en natie (van arbeidersklasse en leger).

De oorsprong van hamer en zwaard en het gebruik ervan in de Nationale & Socialistische Beweging

De combinatie van hamer en zwaard dook voor het eerst op als symbool van de Rote Räte armee van de Münchner Räterepublik (uitgeroepen omstreeks 6 april 1919). De Braunschweiger Sepp Oerter, volkscommissaris tijdens de radenrepubliek en actief USPD’er, bracht dit symbool eind ’24 tijdens zijn toetreding tot de NSDAP mee. En daarmee in de Beweging. Hij gebruikte dit symbool tevens voor zijn – kortstondige – tijdschrift “Hammer und Schwert”.

Eerst in 1925 zou Gregor Strasser dan dit symbool overnemen voor zijn Kampfverlag, waarmee het vanaf toen een bekend symbool van de linkse NS-vleugel werd (1). Overigens had Oerter bij zijn overstap naar de NSDAP ook enkele honderden (sommige bronnen spreken zelfs van ca. 1000!) ontevreden USPDers mee genomen.

Niet toevallig gold Oerter’s overstap dan ook niét de völkische reactionaire Zuid-Duitse NSDAP, maar deed hem veeleer bij de zeer veel meer links georiënteerde en destijds nog los van de völkische NSDAP staande nieuw opgerichte Noord-Duitse NSDAP belanden! (Eerst het optreden van Gregor Strasser bracht deze twee afzonderlijke NSDAP’s dan tot elkaar.)

M.b.t. Oerter is verder nog van belang om te weten dat deze in 1916 in militaire Sicherungshaft was genomen wegens anti-oorlogsagitatie in het kader van deelname aan de activiteiten van de Spartakusbund (De voorloper van de latere KPD).

Tijdens de Münchner Räterepublik had hij herhaaldelijk meningsverschillen met de veel meer rechts ingestelde Kurt Eisner (vermoord op 21 februari 1919) aangaande de aanpak van de revolutie door de Spartakusbund. Deze laatste zou te ‘dom’ en ‘te onbekwaam’ zijn om de revolutie op de juiste wijze voort te zetten en daardoor zou de economie, voor zover deze al niet door de oorlog was ingestort, nog verder geruïneerd worden (2).

Dat hetzelfde symbool vanaf het begin v.d. 20er jaren ook door de “gele” (‘gelbe’) Gewerkschaften, stakingsbrekersformaties, zoals de Ring Vaterländische Arbeitervereine en de vanuit de Duitsnationalen opgerichte ‘Arbeiterbund’, gebruikt ging worden doet aan de linkse oorsprong ervan niets af. (Het betrof hier echter een wit hamer & zwaard op een zwart veld).

Het ACN wijst elke poging om de klassenstrijd te begraven (onverschillig of het nu ‘corporatisme’ dan wel ‘solidarisme’ wordt genoemd) dan ook met alle kracht van de hand!

Terug naar de revolutionaire oorsprong

Het ACN betrekt het hamer en zwaard bij haar strijd omdat dit het symbool bij uitstek is van waarachtig revolutionaire politiek. De revolutionaire strijdgeest van de symbiose van het strijdende proletariaat en de wapendragers van de natie tegen het heersende kapitalistische systeem dient over de gehele wereld weer zichtbaar te worden. Van de succesvolle Commune van Parijs in 1871 tot de Russische Oktoberrevolutie van 1917 en van de Duitse Novemberrevolutie van 1918 tot de Portugese Revolutie van 1974 reiken de geslaagde voorbeelden van wat de wapenbroederschap van arbeiders en soldaten (van het proletariaat en de natie) vermag te bereiken. Hierbij nemen wij géén stelling m.b.t. de politieke controverse van Oerter en Eisner inzake de wijze waarop de revolutie voortgezet diende te worden en de verhouding daarbij tot de Spartakusbund, maar kijken we alléén naar het aspect van het revolutionaire bondgenootschap van arbeidersklasse en soldatendom met als doel de onderdrukking van de kapitalistische klasse en de invoering van het radensysteem.

Het ACN dient als netwerk ter bevordering van een wereldwijde revolutionaire antikapitalistische politiek en daarom gevrijwaard te zijn van elke vermenging met, of toegeving aan, wat voor vorm van reactionaire politiek dan ook.


Bij deze:

Laten hamer en zwaard als symbolen van strijdend proletariaat en natie ons in onze strijd aanvoeren!

______
1 Weismann, Karlheinz – Schwarze Fahne, Runenzeichen. Dorste Verlag 1991. Blz. 108-109
2 Kolbt, E – Die Arbeiterräte in der deutschen Innenpolitik 1918-1919. Droste Verlag 1962.Blz. 51 en 314-315