maandag 20 februari 2012

Maandelijkse Stamtafel

Vanaf 10 Maart zullen de Vrije Nationalisten Noord-Brabant een maandelijkse stamtafel gaan organiseren. Hier zullen wij komende activiteiten aankondigen, discussies en debatten organiseren evenals aktie- en scholingsmateriaal verspreidden. De stamtafel zal iedere maand in een van de vier verschillende grote Noord-Brabantse steden gehouden worden. Kameraden die de stamtafels bij willen wonen kunnen meer informatie krijgen via de gebruikelijke kanalen.



zondag 19 februari 2012

Ethisch Socialisme - van Revisionisme tot Fascisme

Begin 20ste eeuw had het Socialisme te kampen met de verschillende moeilijkheden die de strijd tegen het Kapitalisme bood. Uit deze ideologische crisis ontstonden tal van revisionistische stromingen. De twee belangrijkste stromingen legden de grondslag voor de bourgeois Sociaal-Democratie enerzijds en het revolutionaire Fascisme anderzijds. Beide stromingen pleitten voor een radicale verandering van het orthodoxe Marxisme. Dit om zo de patstelling te doorbreken en een politieke verandering te realiseren. Socialistische denkers, zoals Georges Eugene Sorel en Hendrik de Man, werden in de loop der tijd door hun praktijk ervaringen in de arbeidersbeweging overtuigde revisionisten en legden hiermee de intellectuele basis voor het vroege Fascisme. Een van hun belangrijkste kritieken was gericht tegen het schematische karakter van de Marxistische interpretatie van sociale en culturele fenomenen en de ontkenning van de menselijke aard als belangrijkste factor hierin. De theoretische werken van diegenen die deze stroming representeerden, reflecteerden een complete revisie van de filosofische principes van het Marxisme.

De eerste wereldoorlog (1914-1918) leidde tot nieuwe inzichten onder deze revisionisten. De belangrijkste les die de eerste wereldoorlog hen leerde, was dat het proletariaat geen revolutionaire kracht was en dat het Socialisme niet in staat was de wereld te veranderen. Dit omdat het niet de waarheden bevatte waarvoor mensen bereid waren te sterven. Anderzijds moest erkend worden dat miljoenen mensen in deze oorlog niet enkel bereid waren om hun leven te riskeren en te sterven voor hun natie, maar ook om te sterven voor minder belangrijke ideeën. De werkende massa's in Europa waren bereid hun leven te geven voor de autonomie en onschendbaarheid van hun naties en het zelfbestuur van volkeren in plaats van materialistische klassenbelangen. Hieruit trok men twee belangrijke conclusies; Enkel economische omstandigheden zijn niet voldoende om iedere historische ontwikkeling uit te leggen en Socialisme kan niet worden gerealiseerd buiten het raamwerk van politieke Democratie. Men geloofde niet langer dat het Socialisme bereikt kon worden door enkel de klassenbelangen van het industriële proletariaat aan te spreken. Socialisme kon enkel bereikt worden door de bijdrage van belangen en ideeën die door de gehele natie gedeeld werden. Het revisionisme luidde dan ook het einde van de Socialistische utopie in; het einde van de revolutionaire mythe aldus Sorel. Men begon zich in plaats van op de "dode Marx" meer op het levende Socialisme te richtten.

De revisionistische filosofieën trokken niet het belang van Marx binnen de ontwikkeling van sociale wetenschappen of zijn analyse van het Kapitalisme in twijfel. Men richtte de kritiek vooral op de Marxistische conclusies, het economisch determinisme en het wetenschappelijke rationalisme van het Marxistische denken. De revisionisten keerden zich tegen het Marxistische idee dat alle menselijke acties bovenal werden geleid door economische belangen. Het economisch hedonisme dat de basis vormt van Marx zijn conceptie van klasse, klassenbelang en klassenstrijd en zijn determinisme negeert het psychologische proces waarmee economische noodzakelijkheden worden getransformeerd in menselijke doelen. Dit geeft het Marxisme een onethisch karakter. Marx stelt dat het socialisme is ontstaan door de klassenstrijd - dus als een noodzakelijke consequentie van het Kapitalisme - en daarom representeert het geen waarde oordeel. Het Marxisme stelt immers dat Socialisme niet ontstaat omdat het juist is, maar omdat het onvermijdelijk is. Hiermee zijn geen morele argumenten nodig om het Socialisme te rechtvaardigen, enkel oorzaken en gevolgen. De revisionisten stelden hier tegenover dat Socialisme enkel het product van morele besluiten kan zijn. Zij verwierpen het "mechanische" en "automatische" karakter van het Marxisme en stelden er het "organisch" Socialisme voor in de plaats. De Socialistische beweging was gegroeid tot een massabeweging die geleid werd door een klasse van professionals en die gefragmenteerd was in kleine partijen die elk de belangen van hun eigen leden behartigden. Volgens de revisionisten was het de geest van opportunisme die ertoe leidde dat de Socialistische strijd om de instituties te veroveren veranderde in een strijd van de instituties om het Socialisme te veroveren. Marxisme werd gezien als de wegbereider voor opportunistisch reformisme en de adoptie van de bourgeois cultuur, die enkel de belangen van het bureaucratisch conservatisme diende.

De conclusie die volgde was dat de moderne wereld geen hervormde versie van het Socialisme nodig had, maar een geheel nieuw Socialisme. Een Socialisme dat de mens emancipeerde, weg van zijn afhankelijkheid van de technische en economische middelen van bestaan. Een Socialisme dat meer dan enkel anti-Kapitalistisch is en een eeuwige aandrang naar een onpartijdige sociale orde vertegenwoordigde. Deze strijd voor een organisch, eeuwig en ethisch Socialisme was niet enkel een strijd tegen het Marxisme, maar een strijd voor een compleet nieuw Socialisme. Dit leidde tot een Socialisme dat onafhankelijk was van iedere klasse overweging en een aspiratie naar een betere en eerlijkere samenleving belichaamde. De essentiële motivatie voor de arbeidersbeweging was niet langer materialistisch van aard maar werd gevormd door een instinct voor eigenwaarde. De revisionisten stelden dat ideeën gecreëerd worden door de mens in een oneindige variatie van intellectuele, ethische, esthetische en emotionele reacties en niet enkel het resultaat zijn van botsende sociale krachten. Het belichaamt een lot, een passie. De fundamentele noties van het "wetenschappelijke" Socialisme - sociale revolutie, de dictatuur van het proletariaat - zijn enkel mythes en symbolen van geloof, die de fundamenten van politiek vormden: de massa's moeten geloven. Het is genoeg voor het Socialisme om te overleven als het gelooft in haar toekomst.

Binnen de arbeidersbewegingen in Europa (met name de revolutionair Syndicalistische bewegingen), waar deze kritieken - op het determinisme, opportunisme, reformisme, bureaucratisering, bourgeois waarden en utopisch verbalisme - gedeeld werden, vond dit nieuwe Socialisme een steeds groter draagvlak. Niets werd meer gehaat dan politici, partijpolitiek, verkiezingen en parlementaire debatten binnen deze rebelse bewegingen. Georges Eugene Sorel was een van de eerste die trachtte het Socialisme te ontdoen van haar mechanistische, materialistische, hedonistische en deterministische karakter, door te claimen dat de mensheid niet enkel geleid werd door sociale krachten, maar vooruit bewoog in het licht van mythes en beelden. De wortel van al onze actie is immers ons instinct en moreel bewustzijn is een impuls van ons instinct. Anderen voegden hier nog een psychologisch aspect aan toe. De chronische onvrede van de werkende klasse was slechts een aspect van de oorzaken van een sociaal inferioriteitscomplex. Daarom is de essentiële motivatie voor de werkende klasse zelfrespect en niet enkel een zaak van materialistische belangen. Deze ontwikkelingen droegen sterk bij aan de uitkristallisatie van de vroege Fascistische beweging, het was immers de "doctrine van de wil" en "de cult van beweging" die aan de grondslag lagen van de Fascistische ideologie. Deze erkenden het principe van emotie als motiverende kracht en beschouwden het proces van vereenzelving met een ideaal als natuurlijk. Ditzelfde principe werd toegepast op het noodzakelijke verschil tussen de natuurlijke status van de leider en de massa's. Iedere samenleving of organisatie - van wat voor structuur ook - heeft leiders nodig. Binnen een Socialistisch systeem is dat niet anders, ook deze kent een hiërarchie, machtige figuren en natuurlijke ongelijkheden. Het verlangen naar gelijkheid en de noodzaak voor ongelijkheid - geen van beide kan exclusief zijn - conditioneren elkaar. Het streven van de lagere klassen om sociale gelijkheid te realiseren is de essentiële motiverende kracht achter het Socialisme, maar tegelijkertijd heeft elke samenleving een superieure klasse nodig die een voorbeeld kan bieden voor een wenselijke Staat.

Hiermee werd elitarisme een belangrijk aspect van dit revisionisme in het interbellum. Samen met een afkeer van het parlementarisme en de bourgeois samenleving vormden dit de fundamenten voor een nieuwe conceptie van het Socialisme. Hoe meer het Socialisme het idee van de Staat vertegenwoordigde, hoe meer dit het idee van de Natie vertegenwoordigde die belichaamd werd door de Staat. Er is een gedeelde solidariteit tussen werkgevers en werknemers omdat beide van elkaar afhankelijk zijn en het lot van beiden afhangt van het beleid van de Staat. Het pluralisme van belangen in de moderne wereld kon niet langer worden uitgedrukt in termen van de traditionele Marxistische dichotomie. Deze revisie van het Socialisme leidde dan ook tot de fundamenten van de revolutionaire Fascistische doctrine die zich in het interbellum ontwikkelde.




zondag 5 februari 2012

Van Communist tot Antifascist

Met de plotselinge en onvoorziene ineenstorting van de Sovjet Unie verviel links in de gehele Westerse wereld in een ware identiteitscrisis. Het plotselinge onvermogen om op de Sovjets te steunen wanneer men het Westen veroordeelde, was een vuist recht in het gezicht van veel communisten in de Westerse wereld. Nog pijnlijker was de ontdekking van de massale wreedheden die begaan waren in de Sovjet Unie en de andere Warschaupact landen.

Niet enkel het verlies van politieke en economische hulp, maar ook het verlies van morele superioriteit zorgde voor een grote ravage in het linkse kamp. Er ontstond een fel debat over de natuur van het communisme en over hoe men nu verder moest gaan onder deze nieuwe condities. Was het wel echt communisme dat men in de Sovjet Unie had? Als dit het geval was, is het communisme dan slecht? Was het communisme soms een onmogelijke droom?

Deze inhoudelijke debatten stierven al vlug een snelle dood. In plaats daarvan ging het debat zich meer en meer focussen op de noodzaak om de politieke geloofwaardigheid terug te winnen. De “nieuwe” slagzin van links werd al snel uitgeroepen; antifascisme. Onder deze nieuwe banier vervolgde links haar strijd tegen het Westerse politieke systeem. De vijand bleef grotendeels hetzelfde al was het met een kleine twist. Waar eerst imperialisme en kapitalisme de voornaamste vijanden waren binnen de linkse galerie van monsters waren het nu de “neofascisten”. Via deze weg kon de communistische scene verder onder een nieuwe dekmantel die niet zo sterk verbonden was met de Sovjet Unie en de wreedheden die daar hadden plaats gevonden. Antifascisme werd een sterk schild waarmee links alle morele kritiek weg kon nemen. Immers wie zou de belangrijkste beschermers tegen zoiets kwaadaardigs als fascisme nu willen aanvallen?

Links was uiteraard altijd al een tegenstander van het fascisme, maar nu werd antifascisme de belangrijkste bezigheid van links. Deze verandering van focus - van de oude vijanden kapitalisme en imperialisme – naar het neofascisme kan men uiteraard zien als een goede of juist als een slechte zaak.

Hiermee samen ontstond echter een zeer negatieve tendens, door een verandering van de betekenis van verschillende woorden. Terwijl links zichzelf bestempelde als antifascistisch begon de betekenis van het woord langzaam te veranderen. Het woord antifascisme werd mettertijd synoniem aan extreem links. Antifascisme werd nu hetzelfde als ecologisch bewustzijn, anti Westers zijn, anti religie zijn; hetzelfde als communist zijn!

Uit deze verandering van de betekenis van het woord antifascisme kwam eveneens een verandering van het woord fascisme voort. Wie antifascist is, moest nu communist zijn en wie geen communist was werd tengevolge bestempeld als fascist. Ieder concept van nationalisme werd dood verklaard door links. Het was niet langer meer mogelijk om de eigen achtergrond, eigen cultuur en het eigen erfgoed lief te hebben zonder direct als fascist gebrandmerkt te worden. Religie, dat altijd al door communisten werd afgewezen, werd gezien als fascisme. Alles dat niet door links omarmd en verwelkomd wordt, is per definitie fascistisch. Linksen die niet gewillig waren om hun strijd voor een betere omgeving te interpreteren in termen van een bredere strijd tegen de wereldwijde fascistische samenzwering werden eveneens verketterd en gebrandmerkt als fascisten.

Vanuit het linkse milieu begonnen deze nieuwe definities van fascisme en antifascisme zich te verspreiden onder de media en het bredere publiek. Deze verandering van de betekenis van de woorden fascisme en antifascisme waren desastreus;

-Vanuit een strategisch oogpunt omdat hiermee de mogelijkheid tot samenwerking met andere vijanden van het systeem en mensen van andere politieke geaardheid werd uitgesloten. De kortzichtige interpretatie van gemeenschapswerk als strijd tegen een fascistische samenzwering zal mensen van verschillende politieke en a-politieke achtergronden vervreemden. Zij zullen minder snel deel nemen aan belangrijke sociale projecten die links op zich neemt. Het lijkt wel of men niet langer deel kan nemen aan gemeenschapswerk zonder gecategoriseerd te worden binnen een bepaald wereldbeeld.

- Vanuit een menselijk oogpunt omdat veel mensen onjuist en onterecht worden bejegend als fascist. Als de communisten het stempel antifascist hebben gekaapt, kan het werk van niet communisten niet langer meer zo worden gekwalificeerd.

Links gebruikt vandaag de dag het woord fascist om iedereen te definiëren die niet hun dogmatische linkse agenda steunt. Het voornaamste probleem ligt hem in het feit dat deze linkse agenda is gebaseerd op een fundamenteel verkeerd uitgangspunt. Namelijk het idee dat culturele verschillen altijd zullen resulteren in conflict. Dat is simpelweg niet waar. Feitelijk leidt een diepgeworteld respect voor de eigen achtergrond juist tot een beter begrip en meer respect voor de achtergrond van anderen. Er bestaat een band tussen alle traditionele volkeren van elke achtergrond. Dit omdat; als men echt de eigen cultuur lief heeft, men ook onvermijdelijk alle andere culturen zal gaan koesteren vanwege de manier waarop deze overeenkomen met zijn of haar eigen achtergrond.

Waarden van diversiteit, spiritualiteit, traditie, mystiek, regionalisme en gemeenschap zijn van nature ingebed. In zekere zin hebben nationalisten binnen alle culturen ter wereld dan ook een gedeeld doel; het behoudt van deze culturele diversiteit en het veelvoud aan denkpatronen. Het is niet het bestaan van cultureel verschil dat tot conflict leidt. Niet de liefde voor het vaderland doet oorlog ontstaan. De reden voor deze conflicten is het imperialisme, niet het nationalisme*. Naties zijn niet agressief tenzij deze onder druk worden gezet. De mensen die deze Naties onder druk zetten zijn meestal diegene die graag problemen veroorzaken. Demagogen die gek zijn op macht en die hun persoonlijke belangen willen dienen om eigenzinnige redenen.

Maar het conflict wordt in het bijzonder gecreëerd door controle freaks die de culturele rijkdom van de mensheid willen afbreken. Mensen die dit alles willen afbreken om een ordelijke wereld te realiseren die zij gemakkelijk kunnen controleren. Voor hen staat diversiteit voor chaos en wanorde. Zij zien dingen liever simpel en gemakkelijk controleerbaar. Zij zijn bang voor datgene wat zij niet kunnen controleren. Dus om die reden proberen zij de wereld te mengen tot een grote uniforme en beheersbare massa. Dit proces om een eentonige wereld te creëren is hetgeen dat echt de conflicten voedt. Omdat de verschillen kleiner worden proberen mensen wanhopig vast te houden aan die verschillen die steeds groter worden, uiteindelijk escaleert dit in geweld.

De weg naar vrede en samenwerking komt niet tot stand door het uitroeien van culturele verschillen, maar door deze te beschermen tegen uitroeiing door een grijze globalisering. Eenheid door diversiteit moet de strijdkreet tegen de conformiteit van de 21ste eeuw worden. In dit opzicht is de bekrompen associatie van het antifascisme met communisme een niet te tolereren en zeer gevaarlijke situatie. Het is belangrijk dat cultureel bewuste mensen de claim dat communisten enkel antifascist kunnen zijn terug draaien. Dit moet bereikt worden door het smeden van allianties tussen verschillende culturen. Door de haatvrije oorsprong en visionaire kijk vanuit het traditionalisme. Een interculturele alliantie kan worden gebruikt als het platform om de kapitalistische vereffening definitief te bestrijden.

* Met nationalistisch sentiment doelen we hier op trots en interesse voor de eigen culturele achtergrond, niet op nationaal-chauvinistische haat of minachting van anderen!

woensdag 1 februari 2012

Slavernij: de feiten

Slavernij komt al sinds mensenheugenis voor in de gehele wereld. Voorbeelden van slavernij kan men vinden in Noord, Zuid en Centraal Afrika (al voor de komst van Columbus), in Afrika, Sri Lanka, Japan, Polynesië, Melanesië, Oost-Indië, Europa en onder Christenen, Joden en Moslims. Slaven werden in het oude Egypte gebruikt en waren aanwezig in de eerste democratie van het Oude Griekenland en later in het machtige Romeinse rijk. In de oudheid was er geen enkele sprake van een afschaffing van slavernij, het vormde immers de basis van de gehele sociale en politieke orde. Slavernij bleef tot diep in de 20ste eeuw legaal in sommige onafhankelijke Afrikaanse naties en momenteel worden daar nog steeds miljoenen mensen illegaal gedwongen tot slavenarbeid.

Echter vandaag de dag lijkt de discussie rond slavernij zich te beperken tot een relatief korte periode waarin Afrikaanse slaven werden getransporteerd naar Amerika om daar arbeid te verrichtten. Het "erfgoed van slavernij" wordt hierbij gepresenteerd als de schandelijke daad van wrede blanke slavenhouders tegen negroïde slachtoffers. De mythes en desinformatie rond het onderwerp slavernij heeft de laatste decennia dan ook de relaties tussen negroïden en blanken getekend. Wederzijds respect en begrip tussen rassen kan enkel pas worden behaald op basis van feiten, hoe "politiek-incorrect" deze ook mogen zijn. Daarom zullen we trachten wat dieper op dit onderwerp in te gaan.


Europese slaven en Afrikaanse slavenhouders

Noord-Afrikaanse piraten - de Moren - plaagden het Middellandse Zeegebied tot zij overwonnen werden in de 19de eeuw. Zij leefden van de buit die zij tijdens hun rooftochten binnen haalden. Grote aantallen Europese Christelijke slaven werden onder dwang naar de Maghreb gebracht waar zij ter werk werden gesteld. Arabieren hadden hun taal en religie - de Islam - in de 6de en 7de eeuw geïntroduceerd in Noord Afrika en mengden zich met de lokale Afrikaanse volkeren. Hieruit ontstonden uiteindelijk enkele Arabische dynastieën die later trouw zworen aan het Ottomaanse rijk. In 904 werd Thessaloniki (in het hedendaagse Griekenland) binnen gevallen door Noord Afrikaanse zeerovers, die de stad plunderden en meer dan 20.000 inwoners van de stad als slaven meenamen. Tussen 1530 en 1780 werden meer dan een miljoen Europeanen ontvoerd en slaaf gemaakt door Noord Afrikaanse zeerovers. Hoewel de Islamitische Arabieren het gebied - daarvoor onderdeel van het Romeinse rijk - veroverden kunnen zij niet verantwoordelijk worden gehouden voor de slavernij en slavenhandel die voor hun aanwezigheid bestond in deze regio. Mohammed, de stichter van de Islam, liet dan wel zijn eigen slaven los, maar vroege Moslims accepteerden net als vroege Christenen slavernij als een feit van het leven.


De Moorse invasie in Spanje

De Moren - een mix van Arabieren en Berbers - behoorden tot de meest Westelijke erfgenamen van de Islam. In 711 vielen zij Spanje binnen en wisten zij door te stoten tot Frankrijk alvorens zij verslagen werden aan de poorten van Poitiers in 732 door Charles Martell. Hierop trokken zij zich terug in de Pyreneeën waar Christelijke Staten ontstonden die een lange strijd begonnen om Spanje te heroveren. Toen in 1090 de Noormannen Sicilië bevrijdden van de Arabische heerschappij waren de Moren uit Noord Spanje verdreven. Zij hielden echter nog 180 jaar stand in het zuiden van Spanje - Andalusië.

Tijdens de Moorse overheersing werd dit een belangrijk centrum voor slavenhandel. Cordoba en andere steden hadden hun eigen slavenmarkten waar de menselijke koopwaar op waarde kon worden beoordeeld via ingewikkelde methodes. Vrouwen werden over het algemeen hoger in waarde geacht dan mannen en volledig onderzocht door inspecteurs die hun fysieke aantrekkelijkheid of gebreken vast legden. De meeste slaven ondergingen ondervoeding, ziekte en mishandelingen. De galeislaven moesten soms decennia roeien zonder een voet aan wal te zetten. Anderen werden ter werk gesteld in steengroeven of bouwplaatsen en vrouwelijke slaven werden in de harem geïntegreerd. De Moren bezetten Andalusië nog voor ongeveer 800 jaar en werden pas verdreven rond 1492, het jaar dat Columbus Amerika ontdekte.


De Trans-Atlantische slavenhandel

Ongeveer 3 eeuwen lang werden negroïde slaven uit het sub-Sahararisch Afrika vervoerd via de Atlantische oceaan naar Amerika. Dit is vandaag de dag een veel behandeld onderwerp in ons moderne Europa. Echter wordt er vaak weinig aandacht besteed aan het transport van negroïde slaven via de Sahara naar Noord Afrika en het Midden Oosten. Voor het Christelijke tijdperk handelden het Carthaagse en Romeinse rijk al in glas, wijn, ivoor en negroïde slaven vanuit sub-Saharisch Afrika. Deze handel werd voortgezet toen de Arabieren zich over Noord Afrika verspreidden in de 7de en 8ste eeuw. Slaven werden ook rechtstreeks vanuit Oost Afrika naar het Midden Oosten getransporteerd. Er zijn zelfs documentaties van een opstand van Afrikaanse slaven tegen hun onderdrukkers in Zuid Irak tussen het jaar 868 en 883.

De Trans-Saharische slavenhandel bestond dus al vele eeuwen alvorens de eerste slaaf naar Amerika werd getransporteerd en het bleef bestaan na de afschaffing van de Trans-Atlantische slavenhandel in 1870. Mauritanië - een land in de sub-Saharische regio - was het laatste land dat officieel de slavernij afschafte in het jaar 1980 (alhoewel de slavernij daar nog tot 1984 voort bleef bestaan).


Het begin van de Europese slavenhandel

In de 15de eeuw financierde prins Henry van Portugal diverse expedities langs de West Afrikaanse kust. Zijn belangrijkste doel was een directe handel voor goud (en dus niet voor slaven) met lokale leveranciers om op die manier de Arabische tussenhandel uit te schakelen. Echter toen de Portugezen de West Afrikaanse kust bereikten werd hen naast goud ook slaven aangeboden. Slavernij kende een lange traditie in de gehele regio, gevangenen van tribale oorlogen werden tot slaaf gemaakt en verkocht. Alle inheemse heersers in het gebied hadden grote aantallen slaven. Op sommige plekken bestonden plantage systemen die vergelijkbaar waren met de latere plantages in Amerika. De Afrikanen hadden elkaar voor duizenden jaren tot slaaf gemaakt en weinigen van hen werden eigendom van een blanke zonder alvorens eerst het bezit van andere Afrikanen te zijn geweest.

Toen Europese machten Amerika begonnen te koloniseren in de 16de eeuw, ondervonden zij dat slavernij algemeen voor kwam onder de inheemse Amerikanen. De Indiaanse slaven boden echter geen oplossing voor de almaar groeiende "noodzaak" voor arbeidskracht in Amerika en de arbeid nam alleen maar toe met de Spaanse kolonisatie van Cuba en de Portugese kolonisatie van Brazilië. Daarom werden er slaven vanuit Amerika ingekocht en geïmporteerd vanuit Afrika. Toen andere Europese machten zoals de Engelsen, Fransen en Nederlanders handelsposten gingen vestigen in West Afrika, begonnen de Spanjaarden en Portugezen met de ontwikkeling van nieuwe posten verder langs de kust.


De Driehoekshandel

De slavenhandel over de Atlantische oceaan was geen geïsoleerde handel. Negroïde slavenmeesters in Afrika gaven de slaven niet voor niks aan de Europese handelaren. Slaven werden geruild voor kleren, koper, ijzer, drank, wapens, potten en andere Europese goederen. Het derde been van deze handelsdriehoek was de export van Amerikaanse goederen zoals katoen, tabak en suiker naar Europa. De welvaart die deze driehoekshandel bracht voor Afrika, Europa en Amerika was dus enkel deels een gevolg van de exploitatie van slaven.

De condities tijdens een zeereis tussen Afrika en Amerika waren ongetwijfeld hard en onplezierig en leidde vaak tot ziekte en dood. Er wordt veel aandacht besteed aan deze condities, maar ten tijde van de slavenhandel duurde de reis met een zeilschip tussen de twee continenten maanden. De condities aan boord van deze zeilschepen waren niet enkel slecht voor slaven maar waren slecht voor iedereen. Overbevolking en ruwe vaart waren in die tijd het lot van alle zeelui die geronseld waren in kuststeden. In 1788 werd in Engeland de "Dolben Bill" aangenomen ter regulatie van slavenschepen. Hiermee werd het aantal slaven dat een slavenschip mocht vervoeren gelimiteerd naar gelang de scheepsruimte, ook werd hiermee de aanwezigheid van een dokter aan boord verplicht.


De Amerikaanse burgeroorlog

Minder dan 4 % van de Trans-Atlantische slaven eindigden in de Verenigde Staten, maar ook hier is de slavernij een oneindige herinnering. Deze disproportionele aandacht voor de slavernij in de VS is waarschijnlijk te wijten aan de bloederige Amerikaanse burgeroorlog. Deze oorlog wordt vaak neergezet als een strijd vanuit het humane en altruïstische streven om de slavernij te beëindigen. De waarheid is echter dat de slavernij maar een minieme rol speelde in het conflict. De Amerikaanse burgeroorlog was geen oorlog tussen "vrije" Staten en slaven-Staten. Hoewel slavernij nog steeds legaal was in de Zuidelijke Staten - de Confederate Staten van Amerika-, steunden vier slaven-Staten het Noorden tegen het Zuiden: Missouri, Kentucky, Delaware en Maryland. Deze werden later vergezeld door de nieuwe Staat West Virginia die zich afscheidde van de confederatie en werd verwelkomd in de Unie - zonder de vereiste om de slavernij te stoppen.

Zoals de meeste oorlogen was de Amerikaanse burgeroorlog een economisch conflict. De economie van de Zuidelijke Staten was vrijwel geheel agrarisch - met name afhankelijk van de export van katoen. In het Noorden kende men echter een sterke fabrikanten sector. Deze economische verdeeldheid leidde tot bittere conflicten over import rechten. Noordelijke fabrikanten wensten hoge tarieven op geïmporteerde goederen om hun industrieën te beschermen tegen buitenlandse competitie. De regering leek een voorkeur te hebben voor deze tarieven vanwege de financiële invloed van de industriële sector, maar ook omdat ze inkomsten nodig hadden voor de invoering van de inkomensbelasting. Het Zuiden wenste daarentegen vrije handel. Het zou hen anders enkel meer geld kosten zonder er iets voor terug te krijgen. Ook bracht het hun export in gevaar door de dreiging van wedervergelding door exportlanden. De drastische val van de katoenprijzen in 1818 en 1820 waren voornamelijk te wijten aan Engeland, die de productie van katoen in India had opgedreven als wraak voor de Amerikaanse tarieven. Het Zuiden had ook andere klachten, zoals het aantal federale subsidies en de buitensporige macht van de Noordelijke middenklasse en bankiers.

In 1807, hetzelfde jaar dat Engeland de slavenhandel verbood, bande de Verenigde Staten de import van slaven. Feitelijk was deze ban op de import van slaven een middel om immigratie te controleren. Met de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten was er veel zorg ontstaan over het aantal negroïden in het land. Al voor de Amerikaanse revolutie probeerden sommigen van de kolonies - zoals South Carolina - al de import van slaven te beperken, maar dit werd met een Engels veto tegen gehouden. Na de onafhankelijkheid boden plantagehouders verzet tegen een importverbod en dus werd er een overeenkomst gesloten om nog 20 jaar de slavenhandel toe te staan. Hierna volgde al snel een verbod op de institutie van slavernij zelf. Slavernij werd geleidelijk geëlimineerd in de Noordelijke Staten, waar slaven niet geschikt werden geacht voor het aanwezige fabriekswerk. In het Zuiden met haar plantages en lucratieve katoenhandel wilde men de slavernij behouden, zeker aangezien de plantagehouders grote investeringen hadden gedaan in hun slaven. Nadat het Noorden de slavernij achter zich had gelaten begonnen sommige mensen een moreel standpunt tegen de Zuidelijke slavernij in te nemen. Dit betekende echter niet dat "vrije" negers welkom waren in het Noorden. Er was ook geen enkele sprake van het toekennen van gelijke rechten. De meeste Noordelijke Staten verboden juist de immigratie van vrije negers, een beleid dat op de steun kon rekenen van Abraham Lincoln. Enkele vrije negers werden zelf slavenhouders. Zo waren er in 1830 ongeveer 4000 negroïde slavenhouders in de Verenigde Staten.

In 1860 was ongeveer 5 % van de blanke mensen in het Zuiden slavenhouder, waarvan meer dan een kwart 10 of meer slaven had. De meesten mensen in de Zuidelijke Staten waren gewone boeren, handelaren of arbeiders die geen enkel belang in de slavernij hadden. De aanvallen op het plantage systeem door anti slavernij campagnevoerders zorgde voor veel ontevredenheid in het Zuiden over de tarieven en de economische dominantie van de Yanks. In de jaren voor de burgeroorlog nam de onrust toe toen grote aantallen kolonisten zich in het Westen van de Verenigde Staten vestigden, dit leidde tot discussies of deze nieuwe Staten "vrij" of "slaaf" moesten worden. De kolonisten in het Westen hadden een voorkeur om "vrije" Staten te vestigen om oneerlijke concurrentie met slavenarbeid te voorkomen.

Hoewel economie de belangrijkste reden voor de Amerikaanse burgeroorlog was, wordt deze tegenwoordig onterecht vaak bekeken in termen van slavernij en blanke suprematie. Slavernij was feitelijk enkel een kleine factor in het conflict. Het Noorden vocht om de Unie te behouden terwijl de confederatie vocht voor het recht om zich af te scheiden van de Unie waar zij ooit vrijwillig bij aangesloten waren. Blanke suprematie heeft nooit enige rol in de burgeroorlog gespeeld. Afrikaanse Amerikanen, Mexicaanse Amerikanen en inheemse Amerikanen steunden allen de confederatie. Meer dan 250.000 Afro Amerikanen dienden vrijwillig de Confederate Staten en werden aangeworven voor het Confederate leger. De meerderheid van de 38.000 Afro Amerikanen die hun leven in de Amerikaanse burgeroorlog lieten, vochten aan de zijde van het Zuiden.

De nasleep

Slavernij en slavenhandel stopten niet nadat Engeland en andere Europese naties het afgeschaft hadden. Ook na de Amerikaanse burgeroorlog bleef slavernij bestaan. Terwijl Europeanen slavernij in Afrika uitroeiden breidde de Arabische slavenhandelaren hun handel uit van Oost Afrika naar Centraal Afrika. Zanzibar - een eiland aan de Oostkust van Afrika - werd het nieuwe centrum van deze bloeiende handel. Hier werd de slavernij pas in 1897 afgeschaft nadat het een onderdeel van het Britse rijk werd. Ook in de vroege 20ste eeuw bloeide de Arabische slavenhandel nog in Liberië en Ethiopië. Nadat enkele Europese landen hun Afrikaanse kolonies ontbonden keerde de slavernij hier terug en zelfs in de 21ste eeuw bestaan er nog illegale vormen van slavernij in Afrikaanse landen zoals Ivoorkust.