zondag 21 augustus 2011

Nationaal-Socialistisch Links 1925-1930

GESCHIEDENIS VAN EEN ORGANISATIE: DE TWEEVOUDIGE OPRICHTING VAN DE NSDAP


Vroegtijdige conflicten binnen de NSDAP

De oorzaken van het conflict inzake de interpretatie van het nationaal-socialisme dateren
niet eerst uit 1925, maar gaan terug tot in de beginperiode van de Partij. Met name de Sudetenduitse en Oostenrijkse nationaal-socialisten legden het zwaartepunt op het karakter als arbeiderspartij en benadrukten het socialistische karakter van de Beweging. In de begintijd van de Partij werd zeer zeker het overdragen van het beheer van de produktiemiddelen aan de producenten (zich aldus distantiërend van het staatsnationalisme) bediskussieerd, men zag de noodzaak in van niet-gepolitiseerde vakverenigingen als vertegenwoordigingen van de belangen van de arbeiders en was voorstander van winstdeelname voor de arbeiders; voorts distantieerde de linkervleugel zich tijdens de Kapp-Putsch (1920) duidelijk van het reaktionaire Junkertum en het monarchistische restauratiestreven. In de machtsstrijd tussen Hitler en Anton Drexler in 1921 speelden ook de standpunten van de linkervleugel tegen het grootgrondbezit en het te eenzijdig benadrukken van het nationalistische karakter van de Partij een belangrijke rol. Hitler daarentegen legde van meet af aan het wereldbeschouwelijke accent meer op de rassenleer en verwierp de sociale en economische revolutie: Eerst diende er een eensgezinde natie te worden geschapen, voordat een begin kon worden gemaakt met maatschappelijke hervormingen.

Het Janusgezicht van het nationaal-socialisme trad al in 1923 aan de dag: Op het Partijcongres van München (januari 1923) nam Hitler duidelijk stelling ten gunste van het privé-eigendom en van de ondernemerspersoonlijkheid, terwijl in Noordduitsland een alliantie werd aangegaan met de openlijk anti-socialistische en tendentieel tegenover de vakbonden vijandig ingestelde Deutschvölkische Freiheitspartei (DVFP), waartegen overigens al zeer snel verzet rees vanuit de plaatselijke NSDAP-groepen in Nedersaksen. Daarentegen nam de NSDAP al in maart 1923 deel aan een grootschalige staking van bierbrouwers in Beieren, schaarde zich principieel achter economisch gerechtvaardigde stakingen, presenteerde zichzelf als de klassenpartij van het werkende volk, steunde de völkische vakbonden als zijnde strijdorganisaties, benadrukte nationalisatieplannen en wees elke stakingsbrekers-aktie strikt af.

Omstreden was ook de houding van de NSDAP inzake het parlementarisme-vraagstuk.
Nadat men aanvankelijk de eigen organisatiebasis wilde verbreden teneinde de parlementen als agitatieplatform te benutten, veranderde Hitler al spoedig van richting en oriënteerde zich vervolgens naar het voorbeeld van de KPD: Buitenparlementair-revolutionaire massabeweging en revolutionaire minderheid. Een gang naar de parlementen diende alleen dan plaats te vinden, indien er zich daadwerkelijk de mogelijkheid  aandiende om op die manier de macht over te nemen. Na Mussolini's <<Mars op Rome>> kreeg dan de putschistische koers de overhand. Het verbod van de Partij na de Novemberrevolte werd daarop door Rosenberg gebruikt om door middel van een samengaan met de DVFP de parlementarisering van de Beweging in te luiden. De staatsmacht diende onder gebruikmaking van de politieke instellingen te worden veroverd. Op deze lijn legde Hitler zich dan in de zomer van 1925 in deel I van ,,Mein Kampf'' vast. In een verhandeling van augustus 1924 pleitte Otto Strasser daarentegen voor een tweesporenstrategie: Blokvorming van nationaalsocialisten en Deutschvölkischen, gebruikmaken van de parlementen en tegelijkertijd het gewinnen van de arbeidersklasse in de grote industriële centra van het Reich. Met dit standpunt zal hij zich op de lijn van zijn broer Gregor hebben bevonden, die niettegenstaande zijn sociaal-revolutionaire oriëntatie een van de voornaamste stuwende krachten achter de alliantie met de DVFP was.


Het Direktoraat van de Noordduitse organisaties

Uit protest tegen het  samengaan met de (als de reaktionaire klassenpartij van de bourgeoisie beschouwde) Deutschvölkischen en tegen de parlementarisering van de Beweging ontstond in juni 1924 het Noordduitse Direktoraat. Deze groepering maakte met luidruchtige aanvallen op het parlementarisme, de uitwassen van het kapitalisme en de bourgeoisie op zich opmerkzaam en hekelde de verwatering van het nationaal-socialisme door halfslachtige compromissen. Het Direktoraat omvatte plaatselijke groepen uit Westfalen, Pommeren, Sleeswijk-Holstein, Hamburg, Bremen en Nedersaksen, terwijl er begin 1925 ook contacten werden gelegd met het Ruhrgebied en Centraalduitsland (het Mansfeldse kolenbekken). In Noordduitsland had zich zodoende een onafhankelijke NSDAP geformeerd, die volkomen los opereerde van de ruzieënde frakties der uiteengevallen Beweging. Al spoedig werd de naam veranderd in Nationalsozialistische Arbeitsgemeinschaft. Met de heroprichting van de oude NSDAP (februari 1925) werd deze uiteindelijk ontbonden. Echter, de kiemcel voor de latere Arbeitsgemeinschaft Nordwest (AGNW) was daarmee gelegd.

Kenmerkend voor het Direktoraat waren diens scepsis m.b.t. de eenheid van Leider en Idee
evenals diens afkeer van de Byzantijns aandoende persoonsverheerlijking rond Hitler. Alles in aanmerking genomen erkende het Direktoraat evenwel het leiderschap van Hitler zonder voorbehoud, ook al werden de Münchense camarilla (=kliek) [Gottfried Feder, propagandaleider Esser, Julius Streicher, in het kort dus de Zuidduitse-völkische vleugel] en de persoonsverheerlijking strikt afgewezen. Aanvankelijk stond men ook afwijzend tegenover de ,,centralist'' Gregor Strasser, maar weldra vond er een toenadering plaats, wat zeer zeker ook werd versterkt door de aan elkaar verwante sociaal-revolutionaire ambities en de gemeenschappelijke vijandschap ten opzichte van de kliek in München.


De Elberfeldse groep

In Elberfeld, het centrum van de nationaal-socialisten en Deutschvölkischen in het Ruhrgebied, was ondertussen een andere groep ontevredenen rond Karl Kaufmann, Helmuth Elbrecher en Joseph Goebbels aktief geworden. Laatstgenoemde zou, gedreven door anti-burgerlijke impulsen, als hoofdredakteur van het blad <<Völkische Freiheit>> uitgroeien tot woordvoerder van de linkse hardliner in het westen. Goebbels zag duidelijk de dodelijke bedreiging voor volk en staat, die er uitging van het liberale kapitalisme en het privé-bezit van de productiemiddelen en eiste de beteugeling van het roofdierkapitalisme, streefde naar een collectivistisch maatschappelijk model, trok van leer tegen de “diktatuur van het kapitalisme” en was van mening dat Europa het toneel vormde voor de allesbeslissende strijd tussen liberalisme ener- en socialisme anderzijds. Het nationaal-socialisme diende zich ondubbelzinnig uit te spreken voor de socialistische revolutie in plaats van sociale hervormingen. In de optiek van Goebbels stond het nationaal-socialisme niet 'rechts', maar in het linkse politieke kamp. In januari 1925 had hij een dusdanige radikalisering doorgemaakt, dat hij praktisch op de grondslag stond van de klassenstrijdgedachte  en van het leninistische revolutieconcept (de revolutionaire omwenteling als het werk van een kleine minderheid van gestaalde beroepsrevolutionairen, de avant-garde). Deze koers leidde al in de herfst van 1924 tot interne conflicten, die eindigden met het ontslag van Goebbels als VF-hoofdredakteur. Evenals bij het Direktoraat werd ook hier het op vrije voeten komen van Hitler (uit zijn detentie in Landsberg) begroet en verbonden met de hoop op een spoedige breuk met de Deutschvölkischen. Maar tevens was er eveneens een zeker scepticisme tegenover Hitler merkbaar, en wel vooral vanwege diens onduidelijke houding met betrekking tot de reaktie.


De tweevoudige oprichting van de NSDAP

Op 16 februari 1925 maakte Hitler duidelijk, dat hij van plan was om de NSDAP opnieuw op te richten zonder deelname van de Deutschvölkischen. Zijn koers voor of tegen het parlement bleef vooralsnog onduidelijk, de door hem nagestreefde doelen waren de vernietiging van het marxisme en de verbreiding van het antisemitisme. Reeds op de daaropvolgende dag vond er een overeenkomst plaats met Gregor Strasser. Andermaal sloot Strasser zich bij de NSDAP aan, deze keer echter als medewerker en niet als aanhanger. Hitler gaf hem de gewenste volmacht om de Noordduitse Partij naar eigen goeddunken op poten te zetten. Op 22 februari 1925 volgde daarop de oprichtingsbijeenkomst van de NSDAP in Hamm (Westf.), dus nog eerder dan de officiële heroprichting in Zuidduitsland. De van meet af aan binnen de Beweging zeer populaire Strasser zorgde ervoor dat de Noordduitsers Hitlers leidersaanspraken accepteerden en loyaal meewerkten in de hernieuwde Partij – dit tegen het verzet van de plaatselijke rivalen zoals Adalbert Volck. Op 26 februari 1925 benadrukte Hitler in de ,,Völkische Beobachter'' dan ook het belang van het binnen de Partij bestaande pluralisme:

<<,,Zodoende zal mijn taak er juist daarin zijn gelegen, om aan de meest uiteenlopende
temperamenten, bekwaamheden en ook karaktereigenschappen dié mate van ruimte toe te kennen, waar binnen deze in staat zijn zich allen, elkaar daarbij aanvullend, ten algemene nutte te ontplooien.''>>

Hiermee hadden zich thans binnen de NSDAP twee partijvleugels uitgekristalliseerd:
1e) De uit de völkische beweging van het keizerrijk voortgekomen kiemcel in Zuidduitsland
2e) De vooralsnog in Noord- en Westduitsland geconcentreerde linkse nationaal-socialisten
De geestelijke inspiratoren van de laatsten (de linkervleugel dus) waren veeleer afkomstig
uit de scene van de zogeheten <<Konservative Revolution>> (Niekisch, Jünger, Salomon) dan uit de klassiek-linkse scene. Deze geestelijke impulsgevers hadden echter weinig van doen met de daadwerkelijke dagelijkse politiek van nationaal-socialistisch links, dat zich richtte op het versterken van de natie door middel van sociale rechtvaardigheid en herverdeling van de inkomens.

Hierbij kan 'links binnen de NSDAP' niet worden aangemerkt als 'socialistisch' in de klassiekmarxistische betekenis, maar desalniettemin kwam zij op voor zeer zeker socialistische eisen en ageerde in dit kader beduidend radikaler dan het gebruikelijke sociaal-populisme van de traditionele NS-beweging. Haar idee van socialisme hield ergens het midden tussen sociaal ondernemerschap en nationalisatie enerzijds en meedelen in de winst en medezeggenschap in de bedrijven door arbeiders anderzijds. In tegenstelling tot haar voorlopers in de vroege NSDAP (tot en met 1923) oriënteerde deze linkervleugel zich meer op de concrete sociaal-economische ontwikkelingen en formuleerde haar ideeën wezenlijk duidelijker, ook al slaagde men er vaak niet in om het stadium van het verbaal radikalisme te boven te komen. Voor de slagkracht en de dynamiek van het nationaalsocialisme waren de sociaal-revolutionaire standpunten nu juist van enorme betekenis. Om het maar eens drastisch te formuleren: Juist de linkse nationaal-socialisten leverden de munitie, waarmee de opmars van het nationaal-socialisme tot massabeweging pas mogelijk werd.

De tweevoudige oprichting van de NSDAP verliep echter anders als Hitler had bedoeld. In
plaats van een centrale en vanuit München strak geleide eenheidsbeweging schoten buiten Beieren in allerlei plaatsen min of meer onafhankelijke partijgroepen als paddestoelen uit de grond – op initiatief van de basis, zogezegd ,,van onderop''. Hitler zag zich voor voldongen feiten geplaatst, die hij nog slechts kon bevestigen. Gouwen en plaatselijke groepen waren meer aan zijn persoongebonden dan aan de zwakke Rijksleiding te München. Juist de nieuwe plaatselijke leiders, die nu in de Noordduitse NSDAP stroomden, hadden een andere kijk op Hitler. Voor hen was hij niet de als een god aanbeden Führer, de schepper van het nationaal-socialisme. Zij beschouwden zichzelf evenzeer als Hitler als de geestelijke vaders, aangezien zij immers toch ook bijzonder intensief deelnamen aan de opbouw van de Beweging en haar verdere ontwikkeling op wereldbeschouwelijk gebied. Omdat Hitler met name in vraagstukken van concrete, alledaagse politiek er verregaand het zwijgen toedeed, waren zij genoodzaakt om het politieke werk op eigen houtje verder te ontwikkelen. Het hieruit voortvloeiende hoge politieke zelfbewustzijn kon er zeer wel toe leiden, dat zij zich evenals Hitler ertoe geroepen voelden in programmatische vraagstukken zelfstandige standpuntbepalingen af te geven, en dat vond ook met de organisatorische ontbinding van de Arbeitsgemeinschaft Nord-West (AGNW) geen einde. ,,München'' diende terdege rekening te houden met deze plaatselijke leiders, want als onontbeerlijke verbindingsschakel tussen centrale en basis viel hen een immense betekenis toe. De decentrale struktuur van de vroege, opnieuw opgerichte NSDAP was er toe voorbestemd om de hegemonie van Hitler als onomstreden leider te ondergraven, wat ook spoedig het geval zou blijken te zijn.


Bourgeoisie of arbeidersklasse

Nationaal-socialistisch links beschouwde de NSDAP als arbeiderspartij van de hoofd- en
handarbeiders en drong steeds meer aan op de vorming van nationaal-socialistische vakbonden. De partijleiding hield echter met betrekking tot dit thema voortdurend de boot af: Eerst dienden er een geschikte leider en voldoende financiële middelen ter beschikking te staan. Dr. Goebbels daarentegen ging nog een stap verder: De NSDAP diende omgevormd te worden tot een partij op grondslag van de klassenstrijd, waarbij tegelijkertijd qua propaganda het accent op de arbeiderklasse zou moeten komen te liggen. Verder eiste hij de verregaande socialisering van de bedrijven.

Gregor Strasser maakte zich bovendien sterk voor een semi-socialistische organisatie van de landbouw en voor een collectivistisch economisch systeem. Daarentegen neigde de redaktie van de Völkische Beobachter meer naar een gematigd soort van aandelenkapitalisme (in plaats van een totale socialisering) en een soort aandeel in de winst voor de arbeiders. Hitlers redevoeringen bij de Hamburgse Nationalklub (grootindustriëlen) en bij de industriëlen in het Ruhrgebied toonden aan, dat hij zich toen al inspande om de steun te verkrijgen van de bourgeois-elite. Tegenover het grootkapitaal legde Hitler er de nadruk op, dat zolang hij de leider was, er onder geen beding sprake kon zijn van socialisering of een arbeidersaandeel in de winst. Verworpen werden door de linkervleugel eveneens de koers van het legaliteitsfetisjisme (vasthouden aan de legaliteit tot elke prijs) en deelname aan de verkiezingen, waarbij echter de gebroeders Strasser in deze kwestie een met die van Hitler vergelijkbare pragmatische koers voorstonden. Hierdoor kreeg de lijn van taktische deelname aan het parlementarisme de overhand. Voor veel conflictstof zorgde eveneens de door de linkervleugel gepropageerde alliantie met Sovjetrusland, hetgeen leidde tot de eerste in het openbaar uitgevochten controverse met Alfred Rosenberg.


Opkomst en ondergang van de Arbeitsgemeinschaft Nord-West

Al op de oprichtingsbijeenkomst van de Noordduitse NSDAP te Hamm (22 februari 1925)
was het besluit gevallen om een westelijk blok binnen de Partij te formeren. Dr. Goebbels diende de dagelijkse leiding ervan op zich te nemen. Redenen voor dit besluit waren naast politieke meningsverschillen de chaotische toestanden in de Münchense NS-centrale en het feit dat Hitler werd omringd door de verkeerde personen – waardoor een duidelijke voortzetting van het oude conflict uit het jaar 1924 als het ware was voorgeprogrammeerd. Eerst echter dienden de rebellen in de gouw Noord-Rijnland in de maandenlang durende machtsstrijd tegen gouwleider Ripke de overhand te behalen.

Het concept van een westelijk blok kwam tijdens een bijeenkomst van de Elberfeldse groep
en Gregor Strasser op 20 augustus 1925 opnieuw ter sprake. Zowel het tot in Nedersaksen reikende westelijk blok als ook de als haar orgaan geldende NS-Briefe dienden als instrumenten in de strijd tegen de ,,vastgeroeste bonzen'' in München. Deze Noordwestelijke versie van het nationaalsocialisme moest er bij Hitler, echter nièt tegen hem!, worden doorgedrukt. Gregor Strasser stond in deze tijd enigszins sceptisch ten opzichte van de partijleider. Het idee diende, aldus Strasser, boven de leider te staan, terwijl de leider evenals elke andere aktivist zijn waarde steeds weer opnieuw onder bewijs diende te stellen. Al in een schrijven aan Oswald Spengler (juli 1925) had Strasser al verkondigd, dat het 25 puntenprogram voor de na te streven sociale revolutie niet geschikt was. Ook Dr. Goebbels was die mening toegedaan. Volgens hem was het gehele programma te 'warrig'. Het kwam erop aan om de Münchense centrale het initiatief uit handen te nemen. Wolfgang Horn zegt hieromtrent het volgende:

<<,,Sinds 1925 kenmerkt de ontwikkeling binnen de NSDAP zich door het spanningsveld tussen enerzijds de pretentie van Hitler om drager en belichaming van het nationaal-socialisme te zijn en anderzijds de poging van een gedeelte van het partijkader om de gelijkschakeling van ,,Leider'' en ,,Idee'' (die losgemaakt was van elke binding aan het partijprogramma) te doorbreken doormiddel van het concretiseren van het partijprogramma en het op gang brengen van de interne partijdiskussie m.b.t. vraagstukken van de alledaagse politiek.''>>

Op initiatief van de Elberfeldse groep vond op 10 september 1925 de partijconferentie van
Hagen plaats, waar het samengaan van de Noordduitsers als AG Nord-West tegen de Zuidduitse Völkischen werd bezegeld. Vertegenwoordigd waren de gouwen van Zuid-Rijnland tot en met Sleeswijk-Holstein. Als voorzitter van de AGNW en uitgever van de NS-Briefe werd Gregor Strasser gekozen, de dagelijkse leiding en het hoofdredakteurschap nam Dr. Goebbels op zich. De karakterisering van de AGNW als een ,,socialistische'' eenheidsoppositie is niet geheel onproblematisch: Zelfs de meeste extreme sociaal-darwinisten zoals kapitein Pfeffer von Salomon (Oberster SA-Führer) maakten er deel van uit, terwijl verder cruciale kwesties als deelname aan verkiezingen, het bondgenootschap met de Sovjetunie of de oriëntatie op de arbeidersklasse heftig omstreden bleven. Als voornaamste punten waaromtrent er minimale concensus bestond, kunnen worden genoemd:

= anti-kapitalisme

= verwerping van elk anti-bolsjewisme

= géén oorlog tegen de Sovjetunie

= kritiek op het burgerlijke anti-semitisme (het anti-semitisme diende uitsluitend antikapitalistisch te worden gemotiveerd)

= nationale en sociale integratie van de arbeidersklasse

= breuk met het bourgeois-nationalisme en haar vasthouden aan haar gepriviligeerde positie op maatschappelijk, politiek en economisch gebied.

De eerste conferentie van de AGNW (inclusief Berlijn en Silezië) vond op 22 februari 1925 in Hannover plaats. Er werd besloten om elke vorm van samenwerking met de Völkischen en de Wehrverbände (paramilitaire organisaties) te verwerpen. De kwestie van de vakverenigingen liet men tot nader order over aan de Rijksleiding, tegelijkertijd distantieerde men zich echter duidelijk van de zogeheten ,,gele'' (=pro-ondernemers) vakbonden. Met betrekking tot de positie inzake de Sovjetunie kon geen overeenstemming worden bereikt. Het belangrijkste resultaat van de conferentie vormde echter het besluit om het 25-puntenprogramma door een nieuw ontwerpprogramma te preciseren. Gregor Strasser had met behulp van zijn broer Otto al een concept uitgewerkt; e.e.a. zou nog voor het begin van de volgende conferentie aan alle conferentiedeelnemers als diskussiestuk worden toegestuurd. Los ervan dienden Kaufmann en Dr. Goebbels een eigen ontwerpprogram uit te werken. Gregors programma <<Der Nationale Sozialismus>> werd half december verstuurd. Het betrof hier evenwel meer een ontwerp voor een grondwet en een gematigde concretisering van de 25 punten, dan een werkelijk nieuw programma. Door middel van het concretiseren van de 25 punten diende de partijleiding eraan te worden herinnerd, dat het programma van de Beweging een algemeen verbindend karakter bezat, en diende dit programma te worden verdedigd tegenover de Zuidduitse rechtsopportunisten. Door het ontketenen van de program-diskussie verliet de AGNW het kader van de formele fraktievorming en kwam gevaarlijk dicht in de buurt van een openlijke rebellie tegen Hitler, aangezien deze in juni immers duidelijk stelling had genomen tegen een dergelijke diskussie. Op géén enkel moment in de latere tijd werd Hitlers alleenheerschappij zo sterk ter diskussie gesteld als destijds door de AGNW.

De kansen op succes stonden niet slecht: De AGNW had zich inmiddels uitgebreid naar Mecklenburg en tot aan de Oder, terwijl tegelijkertijd contacten waren gelegd naar Saksen en Württemberg. Bovendien liet de eveneens met Esser overhoop liggende Rosenberg doorschemeren bereid te zijn tot het sluiten van een compromis.Op de tweede partijconferentie in Hannover (24 februari 1926) kwam het tot een heftige controverse met de als vertegenwoordiger van ,,München'' optredende Gottfried Feder. De binnen de Partij omstreden kwestie van de onteigening (zonder schadeloosstelling) van de Duitse vorsten werd verbonden met de onteigening van de geïmmigreerde Oost Europese joden en van de confiscatie van alle winsten afkomstig uit het bank- en beurswezen (en hiermee, vanwege het feit dat e.e.a. politiek niet te realiseren was, verschoven naar Sint Juttemis!). 

Vanaf de lente van 1926 zou in het nieuw op te richten Kampf Verlag worden begonnen met het uitbrengen van een eigen weekblad. Het ontwerpprogramma van Gregor Strasser stuitte om diverse redenen op heftige kritiek. Allereerst van de groep uit Göttingen en van OSAF Pfeffer, die bleven vasthouden aan het sociaal-darwinistische selektieprincipe, de rassenleer en het Lebenraumprogramma – hieruit bleek dat zich een rechtse oppositionele groep onder de linkse AGNW bevond. Kaufmann en Dr. Goebbels daarentegen verwierpen het ontwerpprogram als zijnde te gematigd, terwijl Feder tot slot de 25-punten verdedigde. Tot meningsverschillen kwam het eveneens m.b.t. het ontwerpprogram van Elberfeld. Weliswaar bekritiseerde de AGNW de 25-punten of beter gezegd, de interpretatie ervan door de rechtervleugel, maar over een gemeenschappelijk tegenstandpunt kon men het onderling niet eens worden. Als compromis werd besloten een programcommissie te vormen onder leiding van Gregor Strasser, die het resultaat van haar bevindingen dan ter beoordeling aan ,,München'' diende voor te leggen.

Het sluimerende conflict met ,,München'' werd thans tot een openlijke krachtmeting, het verwerpen van de wazige 25 punten richtte zich in wezen tegen Hitler zelf. Tot een openlijke breuk met de (in Hannover fel bekritiseerde) partijleider zouden echter, vooropgesteld dat het tot een meerderheidsbesluit was gekomen, alleen Otto Strasser, Dr. Goebbels, Kaufmann en waarschijnlijk ook Pfeffer bereid zijn geweest. Als enige zou evenwel Gregor Strasser tot het samensmeden van een politiek machtsblok van bovenregionale betekenis in staat zijn geweest, deze echter stemde voor de eenheid van de Partij. Het kan niet vaak genoeg worden herhaald: Gregor Strasser dacht in de verste verte niet aan het ten val brengen van Hitler of aan het forceren van een scheuring binnen de Partij, het enige wat hij wilde was het zich ontdoen van de reaktionaire Münchense vleugel. De controverse binnen de AGNW toonde ook duidelijk, dat een breuk met 'geestelijk vader' Hitler het opnieuw uiteenvallen van de Beweging tot gevolg zou kunnen hebben.

Volgens Pfeffer begon men te beseffen, dat een leider met gebreken altijd nog te prefereren was boven helemaal géén leider. In dit verband past dan de opmerking van (Hjalmar) Schacht, volgens welke Hitler niet door zijn eigen kwaliteit naar boven is gestuwd, maar telkens weer opnieuw slechts door het totaal ontbreken van die kwaliteiten bij anderen. De definitieve nederlaag kwam vervolgens op de door Hitler bijeengeroepen bijeenkomst van de leiding in Bamberg (14 februari 1926). Kaufmann drong al in de aanloop naar de bijeenkomst aan op het vastleggen van een duidelijke politieke koers, maar Gregor Strasser was niet tot een breuk bereid en slechts erin geïnteresseerd om de diskussie gaande te houden, terwijl Dr. Goebbels zich te buiten ging in ongerechtvaardigd optimisme. Hitler zelf was het evenwel, die met een schitterende redevoering (van vier uur!) opnieuw voor duidelijke fronten zorgde:

= bondgenootschap met Italië en Grootbritannië tegen Frankrijk

= oorlog om Lebensraum in het oosten

= géén alliantie met de Sovjetunie

= het respekteren van het rechtmatig verworven privé-bezit

= verbod op elke diskussie inzake het partijprogramma

De richtingstrijd binnen de Partij dwong Hitler ertoe om te kiezen tussen een völkische koers en een nationaal-socialistische koers anderzijds. Het lukte hem om een aanvaardbare uitweg te vinden, doordat hij zichzelf als 'Derde Weg' aanprees, en zijn eigen opvattingen tot partijprogramma verhief. In Göttingen vond er aansluitend dan nog een bespreking plaats, waar de situatie werd doorgesproken en waar de gouwleiding uit Elberfeld nogmaals haar socialistische standpunt bekrachtigde. Kaufmann en Dr. Goebbels drongen er bij Gregor Strasser op aan om een gemeenschappelijk gesprek met Hitler te beleggen, teneinde tegenwicht te bieden tegen de invloed van ,,München’’. Op dat moment vreesde Strasser nog, dat de gouw Rijnland-Noord zich van de NSDAP los zou kunnen maken. De 3e AGNW-conferentie (Hannover, 21 februari 1926) nam dan ook het besluit om de handdoek niet in de ring te gooien. De invloed van de linkervleugel diende te worden versterkt door middel van verdere werkzaamheid binnen de Partij. Het stuklopen van de AGNW had verder géén gevolgen voor de plannen om een eigen krant uit te brengen, bovendien was gepland om de beide gouwen Rijnland-Noord en Westfalen (zoals in december al besloten) als één overkoepelende gouw Ruhr tot een nieuw machtsblok binnen de Partij  samen te voegen. De AGNW leidde vanaf dat ogenblik een slapend bestaan en werd op 1 juli 1926 door Hitler stilzwijgend ontbonden.


NIEUW NATIONAAL-SOCIALISTISCHE LINKS

Met de ontbinding van de AGNW verdween een potentieel Fremdkörper van het toneel, maar de strijd om de juiste politieke koers ging door, zij het onder veranderde omstandigheden. Zelfs het credo van ,,München’’, Lebensraum im Osten, bleek niet onomstreden: Vooral de graaf Reventlow, maar ook Dr. Goebbels en Otto Strasser, gaven voortaan min of meer duidelijke signalen af in de richting van een toenadering tot de Sovjetunie. ,,Bamberg’’ betekende dus geenszins een overheersing door de völkische kiemcel, die uiteindelijk het pleit binnen de Beweging niet wist te winnen. Evenmin kan er sprake zijn van een wisseling van de fronten door Dr. Goebbels, die ook in het verdere verloop integraal onderdeel bleef uitmaken van de linkervleugel. Links binnen de Partij hervond zich snel en bouwde, ten dele door middel van persoonlijke contacten, vooral in de industriële regio’s in het westen, in Saksen en in Berlijn sterke steunpunten op. Voorts werd een nieuwe uitgeverij opgezet, Kampfverlag, waarvan de publikaties die van de Völkische Beobachter (VB) in Noordduitsland ver overvleugelden. Tijdgenoten vergeleken de positie van Kampfverlag met de machtspositie van Hugenbergs krantenimperium binnen de DNVP (Duitsnationalen: de reaktie). De linkervleugel profiteerde ook van het feit, dat Hitler probeerde de leidende personen ervan in de Partij te doen laten integreren, voorts kreeg ze versterking door toeloop uit het nationaal-revolutionaire spektrum. De Führer poogde zijn voormalige rivalen voor zich te winnen door toe te zeggen dat de grote concerns, de transportsector, het openbaar vervoer en de produktie van kant en klare goederen zou worden genationaliseerd. Daarbij verwijderde hij de bij links gehate Hermann Esser uit de leiding van het propagandacomité. Zijn plaats werd ingenomen door Gregor Strasser (september 1926).

,,Nieuw nationaal-socialistisch links’’ vormde welbeschouwd eigenlijk een merkwaardige versmelting (symbiose) van kracht en zwakte. Het beschikte niet over een zelfstandig organisatorisch apparaat, maar de gehele NS-beweging werd vanaf dit moment door de linkse stroming doordrenkt. De verklaring dd. 22 mei 1926 m.b.t. de onverkorte geldigheid van de 25-punten ontpopte zich thans als een onverwacht voordeel, want vanaf heden kon de linkervleugel het partijprogramma in haar voordeel gebruiken en op grondslag van de 25-punten de politiek van ,,München’’ bekritiseren.


Overkoepelende gouw Ruhr

Op 7 maart 1926 nam het regionale partijcongres in Essen eenstemmig het besluit tot eigenmachtige samenvoeging van de beide gouwen Rijnland-Noord en Westfalen. Dr. Goebbels begroette de vorming van een nieuwe, overkoepelende gouw voor het gehele Ruhrgebied als een ,,nieuwe fase in de strijd’’. De leiding ervan werd – in strijd met de partijstrukturen – als collectief en met onderlinge taakverdeling op zich genomen door het triumviraat (driemanschap) Kaufmann - Dr. Goebbels – Pfeffer. ''München'' zelf bekrachtigde de nieuwe gouw en haar leiding eerst na de nodige vertraging. Het ambitieuze projekt van een Westelijk blok in mini-formaat leed echter schipbreuk als gevolg van de conflicten van zowel politieke als persoonlijke aard binnen het triumviraat en door intriges van de distriktsleiders, die hun respektievelijke favorieten als enig gouwleider er wilden doordrukken. In juni 1926 zagen Hitler en Strasser zich genoodzaakt in te grijpen en voor duidelijke verhoudingen te zorgen: Kaufmann werd tot enig gouwleider benoemd, Goebbels en Pfeffer kregen andere funkties toegewezen. Eerstgenoemde werd weggepromoveerd naar Berlijn om daar de leiding op zich te nemen, de Elberfeldse Fronde bleek hierdoor definitief verslagen. Maar het zou nog jaren duren, voordat aan Rijn en Ruhr de rust definitief zou zijn teruggekeerd: Kaufmann bleek namelijk niet in staat diens distriktsleiders weer tot bezinning te kunnen brengen.


Dr. Goebbels neemt de leiding in Berlijn over

In de zomer van 1926 was Dr. Goebbels in een onophoudelijke reeks van conflicten verwikkeld, niet alleen met zijn voormalige strijdmakkers aan de Ruhr, maar tevens met Gregor Strasser. Nadat de kwestie al vanaf juni (1926) onderwerp van bespreking was, kwam een formeel verzoek van de Rijksleiding aan de Doktor om de leiding van de hopeloos verdeelde gouw Berlijn op zich te nemen, precies op het juiste moment. Er kan evenwel geen sprake ervan zijn dat het sturen van Dr. Goebbels bedoeld zou zijn geweest als tegenwicht aan de linkervleugel. Zijn verhouding ten opzichte van Otto Strasser was sinds de kennismaking eind 1925 betrekkelijk goed te noemen, en deze introduceerde de nieuw aangekomene dan ook begin november 1926 in zijn nieuwe funktie. Dr. Goebbels bleek sterker dan zijn interne rivaal Hauenstein (representant van de SA) en reorganiseerde vervolgens de Berlijnse partijorganisatie. Echter, al vanaf december (1926) kwam het tot de eerste spanningen met de beide Strassers, waarvan de oorzaken overwegend in de persoonlijke sfeer waren te vinden, maar evenwel ook kwesties betroffen als de omgang met Hauenstein en de partij van het ,,nieuwe (revolutionaire) type’’ (de Partij als revolutionaire avantgarde organisatie).

In de Berlijnse NSDAP en SA concentreerden zich al snel de meest rabiate krachten van het
nationaal-socialisme, in een mate zoals dat aan Rijn en Ruhr niet was gelukt. De Doktor
ontwikkelde zijn gouw tot de meest radikale binnen de NS-Beweging, niet in de laatste plaats vanwege zijn sterke identificatie met de linkse programmapunten. In zijn ,,afscheidsschrijven’’ (begin november 1926) bekrachtigde Goebbels nog maar eens zijn sociaal-revolutionaire instelling. De agressieve en radikale Berlijnse stijl legde de zwakheden bloot van de partijdoktrine en ontwikkelde een eigen dynamiek, die over begon te slaan naar de andere gouwen. Wezenlijk duidelijker als dat in de AGNW het geval was geweest, kristalliseerde zich hier een volledig nieuwe stroming binnen het nationaal-socialisme uit. ,,München’’ zag zich op dat moment gedwongen om – rekening houdend met deze ontwikkeling – zijn völkisch-antisemitische getto te verlaten en zich naar buiten toe eveneens ,,moderner’’ op te stellen.


De oprichting van ,,Kampfverlag’’

Op 1 maart 1926 begon ,,Kampfverlag’’ met als zetel Berlijn officieel zijn werkzaamheden. De ,,Noordduitse Beobachter’’ en haar titelbladen werden veranderd in het blad ,,Der Nationale Sozialist’’. Stapsgewijs ontwikkelde de ,,Berliner Arbeiterzeitung’’ zich tot de voornaamste uitgave. De ,,NS’’ was bedoeld als het weekblad van de NS-Beweging en diende naast de Völkische Beobachter en Rosenbergs <<Weltkampf>> tot het centraal orgaan te worden. Aangezien de VB in de Noord- en Westduitse gouwen nauwelijks werd gelezen, verwierven de KV-bladen vrijwel direkt een monopoliepositie bij het potentiële lezerspubliek. Rechtstreekse concurrentie met de VB werd echter aanvankelijk niet beoogd (aldus Otto Strasser in december 1925).


Antikapitalisme en arbeidersvraagstukken

In principe bestond er geen meningsverschil inzake de noodzaak tot de vorming van NS vakverenigingen. Alleen omtrent de concrete realisering ervan heerste er een aanvankelijk verschil van mening. Dergelijke eisen (inzake de vorming van NS-vakverbonden) konden ook na het einde van de AGNW rekenen op vruchtbaar onthaal bij stromingen die zich op de grondslag van de klassenstrijd stelden en door deze werden verbonden met het concept van direkte massa-aktie van Partij en vakbonden tegen het financierskapitaal. Bovendien speelde op de achtergrond de gedachte mee ook Hitler m.b.t. dit thema tot een standpuntbepaling te dwingen. Gregor Strasser, Rosikat (plv.-gouwleider Silezië) en Dr. Goebbels eisten met kracht de omverwerping van de burgerlijke klassenheerschappij en de vorming van het eenheidsfront van de werkende massa’s tegen het uitbuitende grootkapitaal (volgens Rosikat sowieso synoniem met het merendeel der ondernemers). Dr. Goebbels deed er met zijn oproep tot (een) ,,algemene staking tegen het Dawesplan’’, hetgeen voor de eerste keer de rond deed in mei 1926, nog een schepje bovenop. Voorts gaven de drie hierboven genoemden uiting aan een in radikalisme nauwelijks nog te overtreffen agressief antikapitalisme, dat het echter aan concrete invulling ontbrak. In elk geval Rosikat was zich van dit gebrek bewust, want hij was het die daarom een scherper socialistisch profiel voor de Partij in programmatische vraagstukken verlangde en daarmee het dogma dat er niet getornd diende te worden aan de 25 punten openlijk ter diskussie stelde.

Daarentegen stelde een vakbondscommissie zich tijdens een bespreking op het Partijcongres in Weimar (3 juli 1926) slechts tevreden met het besluit om de bestaande völkische vakorganisaties te ondersteunen en tevens binnen de marxistische vakverenigingen ernaar te streven de invloed te vergroten. Een vakbondsorganisatie binnen de NS-Beweging zou worden voorbereid (iets waarop de arbeiders binnen de NSDAP nog twee jaar zouden dienen te wachten). Hitler voer in de vakbondskwestie een zigzagkoers. Enerzijds wilde hij weliswaar het potentieel van de völkische arbeiders aan de Beweging binden, anderzijds echter had hij geen belang bij het versterken van een boven de partijen staande massa-organisatie. Hitler zag ook in dat een NS-vakvereniging een versterking betekende van de linkervleugel, bovendien zou de vorming van een NS-vakorganisatie de richtingstrijd binnen de Partij m.b.t. het sociale vraagstuk alleen maar verscherpen. Een te sterke oriëntatie op de arbeidersklasse zou nauwelijks nog beheersbare uitwerkingen tot gevolg hebben gehad inzake de sociale struktuur van de NSDAP. Reeds op dat ogenblik verklaarde Hitler zich tegen een doelgerichte politiek, gericht op het winnen van de arbeiders, aangezien het niet zou lukken om hier terreinwinst op het marxisme te boeken. Doelgroepen dienden volgens Hitlerveeleer de klassieke middenstand en het kantoorpersoneel (de witteboorden-employees) te zijn.


De breuk tussen Dr. Goebbels en Kampfverlag

De spanningen tussen de Doktor en de gebroeders Strasser escaleerden op 16 februari 1927 na een heftige woordenwisseling, waarbij het slechts schijnbaar om het antisemitismevraagstuk ging. Voor de Berlijnse gouwleider gold Otto Strasser voortaan als de kwade genius van zijn door hem opgehitste broeder, als de ,, duivel van de Beweging¨. Ruzies, gestook, verdachtmakingen en intriges werden vanaf nu tot de normale gang van zaken, en volgens Goebbels’ Dagboek viel de rol van aanvaller hierbij duidelijk aan de fraktie rond Kampfverlag toe. De verdenking ligt voor de hand, dat de KV-groep hierbij een wisseling van de macht m.b.t de gouwleiding nastreefde.

Pogingen van de kant van Goebbels om een royementsprocedure tegen Otto Strasser op gang te brengen leden schipbreuk, omdat Hitler, hoewel eveneens over de situatie bezorgd, het probleem uit de weg ging. In de <<Berliner Arbeiter-Zeitung>> dd. 24 april 1927 verscheen vervolgens het beruchte artikel van de hand van Erich Koch , waarin Goebbels tussen de regels door met de beruchte Franse diplomaat (en opportunist) Talleyrand werd vergeleken, die eveneens mank liep. Tevens werd hierbij fijntjes gewezen op de negatieve (zowel lichamelijke als geestelijke) gevolgen van rasvermenging. Mogelijkerwijs vormde de aanval slechts het antwoord op het gestook van Goebbels inzake de chaotische toestanden in de gouw-Ruhr. De kwestie ontaardde in het kader van een verduisterings onderzoek tot een wilde scheldpartij tussen Goebbels en de beide Strassers. Goebbels´ positie als Berlijns gouwleider werd verder ondermijnd door het verbod van de Berlijnse NSDAP (5 mei 1927) als gevolg van een reeks van straatgevechten en knokpartijen. Binnen de gouw Groot-Berlijn groeide dan ook de twijfel omtrent de juistheid van de taktiek van Goebbels, ook Hitler zelf uitte zijn bedenkingen.


<<Kampfverlag>> versus <<Angriff>>

Reeds vanaf eind 1925 speelde Dr. Goebbels met het plan om een eigen blad uit te brengen, wat destijds stukliep op het verzet van de op hun <<Kampfverlag>>-projekt zettende Strasser-broers. Begin 1927 waren er besprekingen aan de gang tussen Dr. Goebbels en de Münchense Eher-Verlag om de <<NS-Monatshefte>> uit te geven ( als defacto met de <<NS-Briefe>> concurrerend orgaan), iets wat dan pas in 1930 kon worden gerealiseerd en nogal wat kwaad bloed zette bij Kampfverlag. Medio mei verliet de gouwleider de redaktie van de <<NS-Briefe>>, welke voortaan onder leiding van Gregor Strasser en Kaufmann werden uitgegeven. Onmiddellijk na het beëindigen van de deelname aan de <<NS-Briefe>> werden de voorbereidingen ter hand genomen voor het uitbrengen van een weekblad voor de gouw Groot-Berlijn. De achterliggende gedachte was tweeërlei: Aan de ene kant had de KV-groep het plan opgevat om zijn <<Berliner Arbeiter-Zeitung>> als collectieve organisator te gebruiken voor de pg.’s van de thans ontbonden gouw Groot-Berlijn. Dit plan had zeer zeker ook Dr. Goebbels. Aan de andere kant was de <<Angriff>> noodzakelijkerwijs tegen de positie van Kampfverlag gericht, aangezien e.e.a. ten koste zou gaan van de oplagecijfers van Kampfverlag. De KV-groep en evenzeer de NSDAP-fraktie in de Rijksdag onder leiding  van Dr. Frick waren “not amused”. Na stressvolle onderhandelingen lanceerde Hitler een compromis: De ,,Angriff ¨ werd bestempeld als een op persoonlijke titel uit te geven orgaan, terwijl de Berliner Arbeiter-Zeitung het officiële partijorgaan van de gouw Berlijn bleef . Hitler sterkte zodoende zijn Berlijnse gouwleider in de rug en consolideerde hierdoor diens wankele positie. Openlijke aanvallen op partijgenoten in de NS-pers dienden voortaan achterwege te blijven. De positie van Dr. Goebbels was op die manier gesterkt, maar de linkervleugel viel vanaf dat moment uiteen in twee afzonderlijke kampen. Weliswaar ontwikkelde de Angriff zich voor de KV-groep tot een concurrerend orgaan, tegelijkertijd echter werd hierdoor de publicitaire basis van de linkervleugel in zijn totaliteit verbreed. Het vanaf 4 juli 1927 verschijnende blad agiteerde op soortgelijk radikale wijze als de KV-groep, bovendien waren nòch de ,, Angriff ¨ zelf, nòch haar uitgever marionetten van ,, München¨.

De conflicten vonden evenwel maar geen einde, en eerst nadat Hitler diverse keren tussenbeide was gekomen, kwamen de kemphanen een ,,Strasser-vrede¨ overeen, Dr. Goebbels, Gregor Strasser en Hitler hielden redevoeringen op een gezamenlijk belegde bijeenkomst in München (19 december 1927) en demonstreerden zodoende hun eensgezindheid. Circulerende geruchten met betrekking tot diepe verdeeldheid of zelfs een dreigende scheuring binnen de Partij werden door de NS-pers met kracht ontkend. Gregor Strasser had sowieso geen belang bij een openlijke crisis in de Partij, aangezien hij immers rond de jaarwisseling de funktie van Rijksorganisatieleider op zich nam en daarmee defacto tot tweede man achter Hitler werd. In de daaropvolgende periode trok hij zich stap voor stap terug uit Kampfverlag en koerste aan op een compromis met Hitler. De laatste behield weliswaar de ideologische leiding, maar Gregor Strassers streven was erop gericht om de controle te verkrijgen over de partijorganisatie en daarmee over de praktische politiek van de NSDAP. Na de eerste  scheuring van de linkervleugel in Berlijn viel thans ook het Strasserisme geleidelijk aan uiteen in twee afzonderlijke groeperingen, en wel in een meer gematigde fraktie rond Gregor Strasser enerzijds en een radikale fraktie rond de persoon van Otto Strasser anderzijds. Deze scheuring zou dan ook in de partijcrisis in de zomer van 1930 duidelijk aan het licht treden.

Met dank aan de NSA/ANS

vrijdag 19 augustus 2011

Agressie


Wanneer het gaat over het definiëren van het fenomeen "agressie" denken mensen vaak enkel in emotionele, psychologische en sentimentele sferen, daarbij vergeet men vaak de meest metafysische aspecten van het fenomeen hierin mee te nemen. In de ontwikkeling van de Humanistische traditie ontstond er een negatieve houding tegenover het fenomeen "agressie". Men ging er vanuit dat deze "agressie" met de opkomst van het Humanisme simpelweg compleet zou verdwijnen, dat is echter een volkomen onjuist beeld. Agressie is dusdanig en onlosmakelijk gerelateerd aan de menselijke aard, dat het altijd en overal voorkomt, zowel in het alledaagse leven als in de politieke realiteit van oorlog en conflict. Daarom is het belangrijk dat we "agressie" proberen te begrijpen en onszelf distantiëren van de stereotypische visie hierop die dogmatische pacifisten en apologeten erop na houden.

Agressie als fenomeen kan beter worden omschreven als een "gewelddadige overschrijding van grenzen". Deze eigenschap ziet men terug in alle aspecten van het leven, van een criminele daad tot een grootschalige militaire actie. Een crimineel overschrijdt op gewelddadige manier de grenzen van de sociale ethiek en moraal. Dat is een vorm van agressie. Een leger dat met geweld de landsgrenzen van een vijandig land overschrijdt is eveneens agressie. Ideologen die gewelddadig de grens van de stereotype manier van denken en de morele clichés overschrijden maken zich eveneens schuldig aan agressie.

Niet enkel het sociale of menselijke bestaan is gevuld met allerhande soorten grenzen die overeenkomen met allerhande soorten van agressie. De structuur van de gehele realiteit bestaat uit verschillende grenzen, die alles en iedere vorm van bestaan onderscheidt van de andere. In zekere zin is de grens dan ook de belichaming van het verschil; het verschil met alle andere objecten. Over het algemeen genomen kan agressie dan ook een kosmische, universele dimensie hebben, die zich laat zien door de gewelddadige inmenging van de een in de ander. Er zijn veel voorbeelden van agressie in het dieren- en plantenrijk, waar het bestaan van de ene soort of een individu vaak afhangt van geweld tegen anderen. Dat zorgt voor de constante kringloop van transformaties, assimilaties en aanpassingen van de universele omgeving en van diegenen die deze bewonen. Dit houdt dus in dat agressie algemeen en universeel is en onderdeel uit maakt van de basis der realiteit.



Vae victis

Het gewelddadig overschrijden van de grens heeft twee aspecten: de een is relatief negatief, de ander relatief positief. Het wezen dat een agressieve aanval opent op een ander, zoekt ernaar zijn eigen grenzen te overkomen door zijn actie. Deze doet dat door zijn eigen natuur te versterken of te verbeteren. Door een slachtoffer zijn leven te nemen stilt een roofdier zijn honger en garandeert het zijn eigen bestaan, dat kan noodzakelijk zijn voor het betreffende organisme. Militaire agressie zorgt voor een vergroting van het territorium en vergroot de welvaart van de overwinnende partij. Kort gezegd is agressie in de positieve zin de expansie van hetgeen dat gerealiseerd wordt. Maar diegene die de agressie ondergaat, opgegeten wordt of onderworpen wordt aan een natie, verliest datgene wat hij daarvoor had. Deze betaalt voor andermans succes. Dit is het negatieve aspect van agressie en de gewelddadige overschrijding van grenzen. 

In de traditionele pre-Humanistische beschavingen worden beide aspecten van agressie gezien als twee aanvullende elementen die vastgelegd zijn in de universele structuur van het heelal. Het Chinese Yin-Yang symbool is een mooi voorbeeld van dit fatalistische dualisme. Het witte fragment representeert het positieve aspect van agressie, terwijl het zwarte fragment het negatieve aspect ervan vertegenwoordigt. In de symboliek van sekses, werd de een geïdentificeerd met het mannelijke principe (Yang) en de ander met het vrouwelijke principe (Yin). Hieruit volgt de "legalisatie" van agressie zoals deze in de traditionele wereld werd ervaren, een wereld waarin niemand het in zijn hoofd haalde om kunstmatig de menselijke krachten van de realiteit tegen te gaan. Uiteraard hadden meer ontwikkelde beschavingen allerhande wetten tegen agressie op sociaal vlak, waardoor het onderscheid met barbaarse beschavingen werd gemaakt. Echter het recht op het "gewelddadig overschrijden van grenzen" werd behouden op zowel het gebied van oorlogsvoering als op het gebied van individuele repressie. De exploitatie van keizers, veroveraars en vernietigers werd bezongen in legendes, die allen gebouwd waren op het fundamentele principe van "Vae victis!" (Wee de overwonnenen!).


Traditionele legitimatie van agressie

Wat is buiten de observatie van de natuurlijke structuur de metafysische legalisering voor agressie in traditionele beschavingen?

Feit is dat traditioneel het bestaan van grenzen werd gezien als de incompleetheid van het universum. Daarom dat de aspiratie om het eigen bestaan te vergroten en grenzen te overschrijden werd gezien als een diepgaande impuls van de “beweging naar het goddelijke". Men wil alle grenzen verwerpen, om het eigen "ego" als absolute staat op te leggen. Hierbij leggen zij de agressie niet slechts op aan enkele objecten maar aan de realiteit in zijn geheel. In deze weg van "zelfvergoddelijking" is de maximale agressie impuls geconcentreerd, omdat de "goddelijke" simpelweg alle grenzen en limieten wil afschaffen. Hieruit volgt dan ook het Joodse woord "Satan", dat letterlijk zoiets betekend als "barrière" of "obstakel" en dat wordt opgevat als iets negatiefs.

Vanaf hier is het simpel om de volgende stap te nemen en het mechanisme van " het demoniseren van een tegenstander" te ontleden; een fenomeen dat men terug ziet in alle traditionele legendes, epossen en religieuze vertellingen. Wat een obstakel vormt voor de expansie van een natie, land, religie of mens; datgene wat de wil om iets te totaliseren in de weg staat, zal automatisch gezien worden als iets "kwaads" als de "Satan". Dit obstakel krijgt het label van het theologische kwaad en daarmee wordt de agressie gerechtvaardigd met de meest "verheven en goddelijke" gronden. Als gevolg van "het demoniseren van een tegenstander" wordt deze tegenstander van zijn subjectieve gelijkheid beroofd. Iran tegen Turan, Archaeers tegen Trojanen, Israëlieten tegen Goy, Moslims tegen Kafir, Goden tegen Titanen en soms zelfs vrouwen (amazones) tegen mannen. Allen zijn paradigma's van het dualisme, geboren uit de instinctieve impuls van agressie. Door de rechtvaardiging van het eigen kamp, rechtvaardigden de traditionele beschavingen hun agressie tegen anderen.



Anti-agressie

In de moderne wereld is er een breuk ontstaan met deze eeuwenoude tradities. Dat heeft geleid tot een grote verandering in de mentale en sociale structuren van de moderne mens. "Verlichting", Humanisme, Rationalisme en andere "progressieve" tendensen zijn in fundamentele tegenspraak met de basis oriëntatie van de traditionele samenlevingen. Dit raakt dan ook zeker het principe van agressie. De Europese eeuw van "de Verlichting" bracht een eenzijdige visie op agressie, een visie die zich enkel richt op het negatieve aspect en het slachtoffer. Een kant van dat fenomeen, gebaseerd op de wil om het absolute te vertegenwoordigen, stopte met begrijpelijk te zijn en werd geïdentificeerd met atavisme en barbarisme, het werd beschouwd als een defect van de beschaving. Door het verlies van een metafysische legitimatie werd agressie beschouwd als het onwettig overtreden van de grens van integriteit, een grens die werd uitgeroepen als de ultieme waarde; het menselijk individu, de samenleving, enz. Daaruit volgde een "natuurlijk recht" tendens, die zich ontwikkelde in de tijd van Rousseau. Omdat de bestaande expansie stopte omdat deze metafysisch niet gerechtvaardigd was, claimde het "slachtoffer" vervolgens dat deze het recht had op "totale veiligheid". Die claim was kunstmatig en is verworden tot de hoogste ethische verdediging tegen "agressie". De agressie werd hiermee verboden en daarmee werd met over het algemeen "democratische" beleid alle "oorlogspropaganda" verboden.

Het bleek mogelijk te zijn de culturele en sociale fundamenten van de menselijke samenleving te veranderen. Echter was het natuurlijk compleet onmogelijk om de basis instincten van de kosmos en de mensheid te veranderen. Daarom is de agressie nooit verdwenen; niet uit de geschiedenis, niet uit het alledaagse leven en ook niet uit de wilde natuur. Het werd slechts vervolgd als het ultieme "kwaad", zoals een begrenst wezen dat gebruikte om te rechtvaardigen dat het de ander onschadelijk maakte en dus grenzen overschreed. De agressie werd enkel nog beschouwd als middel om het kwantitatieve te verzamelen, een vorm van vulgaire zelfzuchtigheid die gezien werd als de "fatale levensstrijd". Daarom beperkte de agressie zich enkel nog tot het economische aspect en werden alle andere aspecten zeer strikt beschuldigd door de "publieke opinie". "Totale veiligheid" en "mensenrechten" werden vanaf die tijd gegarandeerd door een overdracht van agressie naar een sfeer van abstracte materialistische standaarden - geld en kapitaal -.


Het metafysische ontstaan van Terrorisme

Terwijl de Westerse manier van denken steeds populairder werd en het Kapitalistische Liberale systeem zijn mondiale karakter kreeg, ging het systematisch in diskrediet brengen van agressie en al haar verschijningsvormen door. Dit raakte zowel politieke, culturele als ideologische aspecten. De Westerse beschaving, die erop gebaseerd is om enkel de belangen van "slachtoffers" te dienen, wilde langzaam maar zeker zichzelf ontdoen van al die instituties, structuren en modellen van gedrag, die al sinds de eeuwigheid voorkomen binnen de mensheid. Met de trend van pacifisme, mensenrechten, enz., die allen deel uitmaken van de ideologische façade die het moderne liberalisme is, werd een sociaal en politiek model gevormd dat de wereld domineert. In het laatste stadium van dit proces werden alle vormen van agressie "verboden" en werden grenzen gezien als iets ontastbaars en heiligs.

Samen met dat fenomeen ontstond een nieuw fenomeen dat "ontastbare grenzen wilde verbreken" in de vorm van globalisering met het streven om van alle mensen "wereldburgers" te maken. Nadat men stelde dat "ontastbare grenzen" verbroken moesten worden in het belang van globalisering, rees niet de vraag over de expansie van de agressor, maar over de protesterende "slachtoffers". De perfecte vorm van zo'n ideologie is een "softe ideologie", een ideologie waarin men stelt dat men enkel diverse "ingrediënten" hoeft te mixen zodat de agressor zijn agressieve karakter laat varen.

Eind jaren '60 kwamen de eerste tekenen van de "softe ideologie" naar boven, een aangrenzend fenomeen van het moderne terrorisme. Natuurlijk bestond terrorisme al langer, maar dan in de vorm van een lompenproletariaat fenomeen, waarin de meest intensieve manifestaties van politieke agressie zich concentreerde tegen de onoverkoombare muur van het systeem. Het moderne terrorisme is echter geheel anders dan de radicaal politieke trend van revolutionairen begin 20ste eeuw omdat deze neigt naar de conversie van extreme politieke middelen en meer pragmatische doelen, naar een onafhankelijk en zelfvoorzienend fenomeen dat een speciaal soort ideologie vertegenwoordigt. De vertegenwoordigers van beschaving, gebaseerd op de "softe ideologie", breiden daarmee de notie "terrorisme" langzaam uit door alle manifestaties die contrasteren met de basis fundamenten van hun eigen doctrine als “terrorisme” te omschrijven. In andere woorden terrorisme werd synoniem voor agressie in de meest algemene metafysische betekenis.
 
Alle componenten van de hedendaagse realiteit, die zichzelf niet beperkten tot normen en waarden die zijn opgelegd door een "wereldgemeenschap van slachtoffers", werden langzaam maar zeker naar de "terroristische" sector verplaatst. Politieke partijen die een alternatief boden voor het Liberaal systeem, Religieuze trends en zelfs gehele Naties werden simpelweg verbannen naar de "terroristische" sector door de agressieve uitbereiding en expansie van het Westers Liberaal model. Terrorisme werd langzaam maar zeker de laatste uitweg voor het verlangen om de wereld te totaliseren binnen een wereld waarin dit verlangen strikt verboden is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de onafhankelijke doctrine van agressie langzaam maar zeker veranderde in een doctrine van “pure terreur” tegenover meer beperkte belangen van bijvoorbeeld een partij, natie of religie.


De eerste weg

Het “pure terreur” fenomeen is het laatste woord in de historie van agressie en de Westerse Liberale strijd hiertegen. De tijd van terrorisme in naam van de beperkte belangen van een enkele partij of natie is voorbij. Meer en meer mensen realiseren het pragmatische karakter van een partij lidmaatschap in het geval van hun persoonlijke existentiële keuze. De weerloosheid van klassieke ideologieën tegenover de alles absorberende globalistische "softe ideologie" wordt meer en meer zichtbaar. De grote verandering die Mei 1968 bracht voor het droevige en saaie reformisme heeft geleid tot de Sociaaldemocratische parodie van vandaag de dag. De Palestijnse intifada resulteerde in een opportunistische samenwerking tussen Arafat en Tel Aviv. Als resultaat van de val van de U.S.S.R. zijn de rottende resten van de guerrilla in Zuid-Amerika verlaten. Het rechtse terrorisme werd daarvoor al beheerst. De doctrinaire, ideologische nederlaag van alle ideologieën die vijandig tegen de "open samenleving" zijn komen eraan.

Maar ondanks alle vervangers, voorgesteld door de "softe ideologie" aanhangers (excentrieke en puur visuele agressie in de jeugdcultuur; eindeloze TV met bloed en lijken enz.), is de bijzondere aard van alle mensen op aarde bewaard gebleven; de aard van agressie en het overschrijden van grenzen. Zij zijn het die de fundamenten leggen voor een nieuwe ideologie, een universele ideologie die alle achterhaalde clichés overstijgt.

In 1994 werd in Italie het boek van Enrico Galmozzi gepubliceerd met de naam "Il sogetto senza limite". De auteur is een van de oprichters van de extreemlinkse organisatie "Prima Linea” die concurreerde met de beruchte "Rode Brigades". Het was erg opvallend dat het boek van deze linkse Anarcho-Communist is opgedragen aan d'Annunzio, de oprichter van de Fascistische partij in Italië, een fervent aanhanger van de aristocratie en iemand die toegeschreven werd aan de extreem rechtse vleugel binnen het politieke spectrum. Enrico Galmozzi analyseerde het fenomeen d'Annunzio echter briljant vanuit een volkomen objectief standpunt en trok sterke parallellen tussen hem en bepaalde Anarchistische figuren (en zelfs tussen hem en Lenin). D'Annunzio werd hier niet vanuit een links standpunt geïnterpreteerd, maar werd geïnterpreteerd vanuit een zoektocht naar een soort universeel criterium. Een criterium dat mensen kan verenigen rond een en hetzelfde metafysische type en dat ideologische verschillen overstijgt.

Van nu af aan zal alles dan ook afhangen van het vermogen van "solidaire mensen" die afstand nemen van alle voorgaande ideologische illusies. Men zal moeten erkennen dat er een metafysische noodzaak is voor een nieuwe systematisering van de Sociale sector. Dit moet niet gebeuren op een gebied van "rechts tegen links", maar op een gebied van "vrienden van agressie" tegen "vijanden van agressie". Wie weet zal de globalistische integratie van mensen die "slachtoffer" zijn veranderen in een nieuw karakter in de wereldgeschiedenis; de absolute filosofie, een filosofie zonder grenzen, welke eveneens een eschatologisch drama zal brengen.


De Democratie van Carl Schmitt


Volgens de definitie van de Duitse politiek filosoof Carl Schmitt  is democratie niet per definitie anti-Nationalistisch. Volgens Schmitt bestaat democratie niet per se uit verkiezingen of liberaal-parlementarisme en alle daarmee geassocieerde “vrijheden” (vrijheid van pers, vrijheid van vereniging, vrijheid van vergadering, enzovoorts). Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds democratie en anderzijds liberalisme.   

In Schmitt zijn visie is democratie een verklaring van identiteit. De meest voor de hand liggende definitie van democratie is de heerschappij van de meerderheid. Die definitie impliceert dat leden van de meerderheid op de een of andere manier identiek zijn, dat houdt in dat zij iets gemeen hebben of dit nu ras, religie, etniciteit of een andere kwaliteit is. Voor democratie is homogeniteit noodzakelijk. En het delen van bepaalde eigenschappen, dat leidt tot die homogeniteit, betekent dat diegenen die dat delen politiek gelijk zijn.

Als voorbeelden van democratie geeft Schmitt de oude Griekse stadsstaten Athene en Sparta. Leden van de Atheense of Spartaanse democratie waren gelijk aan elkaar omdat zij de deugd van het Atheense of Spartaanse burgerschap kenden. Maar een groep binnen deze democratie – de slaven kaste – was niet gelijk omdat deze geen volledige politieke rechten konden. Dus de wortel van democratie is de gelijkheid van gelijken (diegene die de democratische meerderheid vormen) tegenover de ongelijkheid van de ongelijken (diegene die de democratische minderheid vormen).      

Schmitt geeft nog andere voorbeelden zoals het Britse rijk; hadden de 300 miljoen burgers van het rijk dezelfde rechten, waren zij gelijk als Britten? Het antwoord is duidelijk neen; de burgers van het Verenigd Koninkrijk hadden politieke rechten die anderen in het gemenebest werden ontzegt. Ook haalt hij Australië aan, met name het “Blank Australië” beleid van 1901, waar niet blanke immigranten deelname aan de Australische democratie werd ontzegt en waarbij alle voordelen van het Australische burgerschap ten deel viel aan de blanke immigranten omdat men onderdeel van de meerderheid was, “de gelijken van gelijken”.      

Met name het laatste voorbeeld suggereert dat als Schmitt het over homogeniteit heeft, hij spreekt over een raciale homogeniteit. Dat is echter niet noodzakelijk het geval. Sommige naties binnen het Britse gemenebest – zoals Canada, Nieuw Zeeland, Australië en Zuid Afrika – waren grotendeels blank, maar kenden niet dezelfde rechten als de Britten. Eveneens is het onzeker of het onderscheid tussen “slaaf” en “burger” in de antieke wereld een raciaal onderscheid was. Zo kan men volgens de definitie van Schmitt ook het idee van een Islamitische democratie kunnen construeren, waarbinnen alle burgers gelijk zijn omdat zij Moslim zijn. Men kan ook tot de conclusie komen dat de Joodse democratie – Israël – leden heeft die gelijk zijn in hun Joodsheid en religie (maar niet in hun ras). (En net als een ware Schmittiaanse democratie ontneemt Israel bepaalde politieke rechten van niet-burgers – met name niet Joodse Arabische burgers en de Palestijnen in de bezette gebieden)

Schmitt zijn notie van democratische gelijkheid staat in schril contrast met die van het liberalisme – dit omdat de liberaal geloofd dat alle mensen, of deze deel van de democratische meerderheid uitmaken of niet, gelijk zijn.  Liberalisme geloofd in een radicale vorm van egalitarisme. In een ware liberale wereld zou al het onderscheid tussen burgers en niet-burgers binnen democratieën, of gelijken en ongelijken, afgeschaft worden. In die zin is democratie de vijand van het liberalisme; het gehele concept van de “liberale democratie” kent twee tegenstrijdige denkbeelden – liberalisme en democratie – die dreigen elkaar uiteen te drijven. Dat is “De crisis van de parlementaire democratie”.

Als we de definitie van democratie volgens Schmitt aanhouden, kunnen we zien dat immigratie – met name massale niet-blanke immigratie – de democratie bedreigt.




Democratie, Constituties, Dictatorschap

Een andere innovatie van de theorie van Schmitt was dat het liet zien dat democratie niet per definitie liberaal-democratie hoefde te zijn. Dictatorschap – of het nu de dictatuur van het proletariaat volgens Karl Marx of de Fascistische dictatuur is – kan democratisch zijn. In het Spaanse Zuid-Amerika waar de macht van het geld niet absoluut was, ontstond een gehele traditie van democratische dictators zoals Bolivar, de Rosas, de Francia en O’Higgins die een krachtige autoritaire neiging hadden binnen hun volksregering. Dit verklaart waarom bewegingen zoals het Duitse Nationaal-Socialisme en het Italiaanse Fascisme, paradoxaal enerzijds democratisch konden zijn (in termen van massale steun onder de meerderheid van het volk) en anderzijds hiërarchisch, anti liberaal en dictatoriaal. Een regime dat verkiezingen verbiedt, de formatie van oppositie partijen verbiedt, hoeft niet altijd noodzakelijk de steun van de democratische meerderheid te ontberen. Volgens Schmitt kan het gepeupel zelfs steun geven door acclamatie en passieve instemming.              

We kunnen nationalisme dan ook als een democratisch project zien; nationalisten representeren de beste tendensen van de Europese democratieën. Op dit vlak is het zeker de moeite waard om de politieke posities van Schmitt en de relevantie van zijn denken mee te nemen in de Nationale strijd die wij vandaag de dag voeren. Schmitt hield zich als constitutioneel advocaat bijna zijn gehele carrière bezig met de analyse van constituties. Het grootste deel van zijn vroege werk was hij gefascineerd door het concept van politieke “uitzondering” – een staat van ongelimiteerde macht en de complete opschorting van de bestaande constitutionele orde.        

Met “uitzondering” refereert hij eigenlijk naar dictatorschap. In de populaire geest wordt een dictatorschap bestuurd door een tiran, een alleenheerser die meestal een kleine man in uniform is met megalomane neigingen. Echter in de strikte, juridische definitie van de term is dictatorschap iets wat plaats vindt wanneer het tussenschot tussen de scheiding van machten wordt afgebroken – wanneer het bestuur de macht op zich neemt van wetgever en rechterlijke macht. In een liberale staat  - waarin scheiding van macht is bepaald – betekent dit de wijziging, of zelfs vernietiging van de constitutionele orde. Schmitt noemt diegene die de macht heeft om constituties te vernietigen en te creëren de “pouvoir constuant”.

Schmitt maakte een duidelijk onderscheid tussen twee soorten dictatorschap: de soevereine en het commissariaat. De soevereine dictator schort de scheiding van machten op met de intentie  om een nieuwe constitutionele orde te maken; een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de revolutionaire “dictatuur van het proletariaat” volgens Marx. Het commissariaat dictatorschap handelt op een meer gelimiteerde basis. Deze grijpt tijdelijk in binnen het politieke leven, schort delen van de constitutionele orde op en neemt buitengewone machten op zich. Een voorbeeld hiervan is de periode van de Indiase noodtoestand van 1975 tot en met 1977, toen minister-president Indira Ghandi delen van de constitutie opschortte en heerste door middel van decreet.       
 
Het commissariaat dictatorschap is slechts tijdelijk; na een tijd van “uitzondering” vervalt het en neemt de normale stand van zaken weer over. De dictatorschap wordt tijdelijk toegestaan als een remedie, die in plaats van de bestaande orde omver te werpen haar re-integreert.   

Binnen de Weimar constitutie handelde Rijkspresident Hindenburg als commesariaat-dictator. Onder artikel 48 kon hij delen van de constitutie opschorten en wetten doorvoeren zonder goedkeuring van de wetgevende macht. Tijdens de jaren ’20 en de vroege jaren ’30 had Schmitt grote hoop in Hindenburg en artikel 48. Voor hem representeerde de rijkspresident, het Duitse leger en de bureaucratie de ware Duitse staat - de natie dragende klasse, een kaste van nationale leiders die boven de partijpolitiek stonden. Schmitt bestempelde de praktijken van Communisten, Nationaal-Socialisten, Katholieken en andere Weimar partijen als het politiseren van ieder aspect van het burgerlijk leven – door jeugdgroepen, vrouwengroepen, vakbonden, en andere groepen op te richten. Schmitt noemde dit “kwantiteiten” politiek; de indringing van de partijpolitieke sfeer in de burgerlijke samenleving en ieder deel van de Staat. Deze politisering van het Duitse leven moest worden tegen gegaan omdat dit in zijn visie de macht wegnam van de Duitse staat. Hij geloofde erin dat conservatieve kanselieren zoals Papen en Sleicher met hun militaire connecties Duitsland door de economische en politieke crisis heen konden slepen.

Dit alles veranderde met de opkomst van Hitler en de NSDAP. Met name de bekende inschakeling van de wet van 23 Maart 1933 door Hitler – Gesetz zur Behebung der Not von Volk und Reich – gaf het bestuur (het kabinet van Hitler) uitzonderlijke macht, waaronder de macht om delen van de Weimar constitutie op te schorten en te herschrijven. Schmitt stelde dat ondanks dat de Weimar constitutie niet formeel afgeschaft was, deze wet een nieuwe constitutie representeerde. Een soevereine dictatuur was ingevoerd en de soevereiniteit van het Duitse volk was doorgegeven aan de Führer. Hierna werd Schmitt een overtuigd Nationaal-Socialist en lid van de partij omdat hij erin geloofde dat de NSDAP Duitsland boven de democratische massa politiek kon verheffen en de Duitse natie kon versterken, die de belangrijkste belangen van het Duitse volk belichaamde.     

We kennen allemaal het vervolg van dit verhaal. Nadat Duitsland bezet was door de geallieerde machten werd er een nieuwe constitutie opgelegd – de “Grundgesetz”. Frankrijk en Italië kregen eveneens nieuwe constituties opgelegd door de geallieerde machten. Bepaalde “antifascistische” bepalingen werden in de nieuwe Duitse en Italiaanse constituties gebouwd. In West Duitsland werd artikel 21 van de Grundgesetz gebruikt om de Nationalistische   Socialistische Reichspartei (SRP) in 1952 en de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD in 1956 te verbieden.

Artikel 21 stelt dat partijen zullen participeren in de formatie van de politieke wil van het volk en dat hun interne organisatie volgens democratische principes moet verlopen. Het verbiedt partijen die de democratische orde of de federale republiek van Duitsland  omver willen werpen.

De Grundgesetz is verwekt als een anti-NSDAP en anti-Weimar constitutie. De wetgevers die het vorm gaven wisten dat bepaalde bepalingen van de Weimar constitutie – zoals artikel 48 – Hitler de macht gaf om door de constitutie verzekerde rechten van politieke tegenstanders op te schorten. Met de intentie om een herhaling hiervan te voorkomen zorgden de geallieerden ervoor dat de Grundgesetz geen noodmachten zoals artikel 48 zou bevatten. Hiermee voorkwamen ze de instabiliteit van het politieke leven ten tijde van de Weimar republiek en voorkwamen ze dat een nationalist als Hitler op legale wijze aan de macht kon komen.      

We moeten opmerken dat een constitutie veel meer is dan enkel een geschreven document; het is de structuur, de geest van een Staat. De geest van de hedendaagse Duitse staat is anti-nationalistisch en anti-“Nazi”; daarom zullen nationalistische organisaties zoals bijvoorbeeld de NPD die geen dictatorschap nastreven, in gevaar zijn om verboden te worden op grond van artikel 21 en een losse interpretatie van de wet. Ditzelfde zien we terug in veel andere Europese landen die door de geallieerden bezet zijn geweest en welke sterke nationalistische en fascistische bewegingen kenden.  

Ergo; in Europa leiden de nationalistische partijen en organisaties onder repressie. Deze lopen het gevaar van een verbod omdat diegenen die de naoorlogse constituties handhaven verborgen neigingen in hun ideologie bespeuren – verborgen neigingen die de “vrije democratische basis” van de liberale democratische Europese staten bedreigen. De vraag is dan ook bedreigt nationalisme in Europa de “liberale democratie”? En als dit het niet doet, zou het dat dan moeten doen?


De Nationalistische Positie

De ironie is dat wij als Nationalisten in Europese landen tot op zekere hoogte een vorm van vrije meningsuiting hebben. Over het algemeen nemen Europese nationalisten twee posities in; of we focussen, vaak obsessief, op raciale, etnische en culturele zaken en negeren daarbij de politieke vragen; of we accepteren de bestaande constitutionele orde van onze landen. Bij nader inzien is de eerste positie het zelfde als de tweede; beide accepteren en berusten op de liberale orde in plaats van deze aan te vechten.

Men kan het nationalisten niet kwalijk nemen dat ze willen stoppen met politiek omdat het vrijwel onmogelijk is om macht via de stembus te vergaren. Een andere reden van geen nationalistische betrokkenheid in de politiek is de onwillendheid om politieke verantwoording te nemen. Veel nationalisten willen zich afsluiten voor de wereld van politiek en de wereld op zichzelf binnen een raciaal homogene enclave. Men kan bijvoorbeeld denken aan de theorieën van Alain de Benoist, die de nadruk leggen op het leven van de gemeenschap, de buurt en afstand nemen van nationalisme in de context van de Staat.

Dit artikel suggereert niet dat we weg moeten van doelstellingen zoals het ontwikkelen van etnisch-homogene, seperatistische gemeenschappen. We hebben echter balans nodig. Schmitt stelde dat de natie uit drie dingen bestaat; het Volk; de Staat en de autoriteiten die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor politieke besluiten; de wet die toegediend wordt door bureaucraten voor het dagelijks bestuur van de Staat. Echter is nationalisme vandaag de dag onevenwichtig geworden met haar obsessie en hoofdbezigheid met ras - het Volk – en door de uitsluiting van andere politieke sferen.

De meeste nationalisten houden zich niet bezig met politiek, er zijn echter uitzonderingen; de extreem-rechtse populisten – de Le Pens en de Winters – die geloof hebben in de bestaande liberale constituties en electorale systemen. Zij geloven dat hun populisme de waarheid is, dat zij representeren wat mensen echt denken en daarom hun waarheid naar het parlement willen brengen, waar het onderdeel wordt van de discussie die het hart vormt van het liberale politieke leven. Op korte termijn kan dit wellicht werken. Hun inspanningen zijn bewonderenswaardig, maar de bestaande constitutionele orde is de oorzaak en niet de oplossing. We zitten opgescheept met een meer partijen systeem waarbinnen elke partij een privaat belang representeert. De centrum linkse partijen vertegenwoordigen de vakbonden; de centrumrechtse partijen vertegenwoordigen het bedrijfsleven en dan hebben we nog partijen zoals de “Partij voor de Dieren” die enkel dierenwelzijn op de agenda heeft staan. 

                

Als nationalist moeten we ernaar streven deze partijen af te schaffen, deze partijen representeren tegenstrijdige, botsende belangen. We moeten ernaar streven deze onder  te brengen in een grote partij die het algemeen belang dient. Hetzelfde geld voor de instituties, zoals de vakbonden en de ondernemersgroepen, die zich niet gedragen als leden van een nationale gemeenschap, maar als economische acteurs die zich enkel laten leiden door hun egoïstische eigenbelang. 

En dan is er de andere liberale institutie – de scheiding van machten. Een van de argumenten hiervoor is dat geen individu, of groep van individuen, kan worden vertrouwd met de macht van bestuur, wetgeving en rechterlijke macht tegelijkertijd. Anders zouden we een systeem hebben van despotisme en tirannie, ongelimiteerd door de controle en balans van het liberale parlementaire systeem. En liberalen hebben niet veel vertrouwen in de discretionaire bevoegdheid van het individu; het oude liberale cliché is dan ook dat “alle macht corrumpeert, en absolute macht absoluut corrumpeert.”   

Ikzelf hou er een andere visie op na; een politieke functie zonder de grenzen van scheiding van macht en de constitutie geeft de politicus, die de macht heeft, een zeer grote verantwoording. Door al deze verantwoordelijkheid in zijn handen te geven wordt een politicus gedwongen het juiste besluit te maken. Het economische succes van de Italiaanse en Duitse fascistische regimes kwam door het feit dat deze partijen beloften hadden gemaakt – grote beloften – aan hun electoraat. Zij en geen ander waren verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste financiële ministers, de juiste directie voor de Centrale Bank, om aan hun beloften te voldoen. Vergelijk dat gedrag met het gedrag van onze hedendaagse staatshoofden, van onze moderne liberale democratieën.       

Sommigen naties hebben het geluk dat zij sterke nationalistische tendensen kenden die in dezelfde tijd de posities van macht binnen de Staat hadden. Deze mannen, de “natie dragende soort” stonden boven de dagelijkse partijpolitiek en hadden een visie over het nationaal belang, het algemeen belang. Dit is deels omdat zij ongekozen zijn; zij zijn niet gedwongen, in tegenstelling van de politieke partijen, om bekrompen economische en klassen belangen te voeden. Dit is waar wij nationalisten naar moeten streven en dat is het argument waarom men de kiesstem zou moeten afschaffen. De massa zou moeten worden toegestaan om hun goedkeuring of afkeuring van de regering te laten blijken in plebiscieten (volksraadpleging); maar het verdelen van de natie door concurrerende en egoïstische individuen te laten stemmen op partijen die enkel egoïstische economische en klasse belangen behartigen zal moeten ophouden.           


Hoe realiseren wij dit?

Hoe vindt de “uitzondering” in het Westerse politieke leven plaats, hoe verkrijgen wij “constiuant pouvoir”? Als we kijken naar de hedendaagse wereld dan zien we enkele vernietigingen van de liberale constitutionele orde – Chili in 1973, Griekenland in 1967 en Argentinië in 1976. Deze “uitzonderingen” werden gebracht door een militaire coup. De optie van “putschen” is echter niet aan de orde binnen onze Europese naties. Het leger is geïndoctrineerd met het liberale dogma dat militair en politiek leven gescheiden moeten blijven. 

Een ander alternatief is het volgen van massa organisaties zoals de fascistische en communistische bewegingen van de jaren ’30 of islamitische groepen zoals Hezbollah en Hamas vandaag de dag. De methode is simpel; bouw een achterban op binnen de gemeenschap, door een proliferatie van gemeenschapsorganisaties, gemeenschapsactivisme en verkiezingswerk, ertoe leidt dat de wetgevende macht (bijna letterlijk) is omsingeld door de democratische massabeweging. Het was de strijd om de macht over de straten die de NSDAP haar zetels binnen de Reichstag opleverde; dat en hun constante, gedisciplineerde activisme en gemeenschapswerk (waaronder liefdadigheid). Hezbollah en Hamas functioneren eveneens niet enkel als politieke partijen, maar zijn liefdadigheidsinstellingen, religieuze groepen en guerrilla legers. Omdat zij compromisloos en radicaal zijn en dat combineren met gemeenschapswerk heeft Hamas de laatste Palestijnse verkiezingen gewonnen. Dit tot groot ongenoegen van het Westen en Israël die hoopte dat de liberale Palestijnen (zonder democratische massa achter zich) de verkiezingen zouden winnen.

Het moet worden opgemerkt dat de NSDAP nog een ander liberaal principe had geschonden; het parlement als ene plaats van vrije en open discussie. De NSDAP en Communisten binnen de Reichstag waren voor het kanselierschap va Hitler nogal luid en onstuimig; zij veranderden het parlement in een circus door storend gedrag. De NSDAP tactieken zorgden er samen met het gebruik (of liever misbruik) van parlementaire procedure voor dat het gehele parlementairliberale proces ongeldig verklaard werd. Een toepassing van deze methoden zorgt in onze hedendaagse regering ervoor dat de tegenstanders van het nationalisme volkomen geschokt zijn; zonder een institutionele ervaring met zogenaamde “fascistische” methoden zijn zij weerloos.  

Europese liberalen komen vaak met het argument dat het Italiaanse fascisme en Duitse Nationaal-Socialisme toestemden om de regels van het liberaalparlementarisme te volgen, enkel om deze te vernietigen toen ze aan de macht kwamen. De “fascistische” methode was om hun partijen als Trojaanse paarden te gebruiken; de methode is infiltreren en van binnenuit kapot maken (de toenmalige communisten gebruikten overigens precies dezelfde methoden). De oplossing hiervoor is volgens liberalen om de bestaande machten te gebruiken om het nationalisme te vernietigen.    

De liberale oppositie van nationalisten in Europa onderschat echter de kracht en aantrekkingskracht van het nationalisme. De NSDAP kwam niet vanwege artikel 48 aan de macht, maar kwam aan de macht omdat zij de massa beheersten, de buitenparlementaire basis die mensen als Paper en Schleicher niet hadden. Dus de “antifascistische” constituties van Europa zullen op lange termijn de liberale zaak weinig helpen omdat deze ons nationalisten er niet van zal weerhouden onze wortels in de gemeenschap te plaatsen en via die weg een basis voor massale politieke steun te creëren. Als we als nationalisten succesvol willen zijn moeten we democratisch zijn, maar niet liberaal!